Allerheiligen/Allerzielen

Vrijdag 1 november
Hoogfeest : Allerheiligen

Laat ons heilig verklaren:
de armen van geest
die hun leven radicaal beleven
als een geschenk van God;

de naamloze mensen
die mee in het verdriet gaan staan
van hun naaste medemensen;

de stille werkers
die in hun inzet, zachtheid en moed
met elkaar verbinden;

zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid
en daarom weigeren
om elke vorm van onrecht goed te praten;

zij die barmhartig zijn, en teder en fijngevoelig omgaan
met de kwetsuren van hun medemens;

zij die vrede brengen
midden een wereld van geweld;

zij die om hun geloof, hun hoop, hun liefde
slachtoffer zijn van pestgedrag…

Laat ons hen heilig verklaren
want zij zijn de dragers van een nieuwe manier van leven,
getekend door "Ik zal er zijn voor u".    ( Carlos Desoete )              

 

Zaterdag 2 november.
Allerzielen.

Over de dood  heen…

Laat ik haar Maggy noemen. Rond de vijftig is ze. Vaak praat ze met mij over haar doden: haar jeugdliefde stierf thuis op zijn
15de, haar moeder in het ziekenhuis, haar vader werd plots weggerukt, haar groter broer naar wie ze zo opkeek verloor ze nog maar pas aan kanker.

Zoveel verhalen over hen die er niet meer zijn en juist daarom een enorme invloed op haar hebben. Op een gegeven moment bijt ze op haar lip, alsof zij iets moet opbiechten, en zegt ze dat ze haar vader nog altijd niet kan laten gaan.
Het is nu 16 jaar geleden, maar ik wil eigenlijk nog altijd niet geloven dat hij dood is. Hij kwam uit de bank en is op het voetpad neergezakt. Iets met zijn hart. Zo plots, zo ongelooflijk  plots. Ik was zo van de kaart dat ik zelf niet naar de begrafenis kon gaan. Misschien wilde ik er ook  niet naar toe, want dan moest  ik toegeven dat het waar was.
 

Ze was de jongste thuis en echt vaderskindje. Ik luister naar levende anekdotes over de knuffels, de kleine geheimpjes, de verwennerijtjes, de jaloezie van broers en zussen…En dan gaat ze weer over naar haar vader: Ik heb nog wel bij zijn lichaam gestaan. Er lag een wit laken over, ook over zijn hoofd. Dat is het laatste beeld. Dat witte laken. Ik stond er als versteend bij. Durfde niet kijken wat eronder zat. Ik had schrik dat het mijn vader was. Keer op keer vertelt ze over het witte laken. Daar bevriest het beeld. De tijd is daar stil blijven staan, zijzelf ook. Alles stopt bij het witte laken.

Vier, vijf keer hoor ik het haar opnieuw vertellen, alsof ze me onbewust duidelijk wil maken: “Komaan, beste pastor, dáár zit het strop, daar moet je iets mee, haal me hier doorheen, ik ben er klaar voor. “Het duurt even, maar dan weet ik wat me te doen staat. Nu alleen nog durven. Ik haal mijn rustigste stem boven: Maggy, ik ga je vragen om je ogen dicht te doen en een paar keren diep in en uit te ademen. Ja? Nu nodig ik je uit om terug in de tijd te gaan, naar het witte laken. Vind je dat goed? Ze knikt.

Maggy is terug daar, bij haar vader, op de plek waar nog iets moet gebeuren. Ik weet niet wat, alleen dat er iets in beweging moet komen. Maggy zal het gaandeweg wel ontdekken. Eerst vertelt ze hoe verschrikkelijk moeilijk het is om daar nog te zijn. Dan durf ik te vragen: Wat moet er eerst gebeuren, Maggy? Tot mijn verbazing zegt ze: Ik moet mijn vader om vergeving vragen voor alles wat ik uitgestoken heb nadat hij er niet meer was. En dat doet ze. Ze richt zich tot hem –Pa, ik moet je iets zeggen- en zegt wat er moet gezegd worden. Ze haalt opgelucht adem. Maar het  blijkt nog maar een begin te zijn. Of haar nog iets te doen staat? Het laken moet omgeslagen worden, zegt ze hees. En in één adem door: Maar dat kan ik niet echt, echt niet. Waar is ze bang voor? Dat ze onder ogen moet zien dat haar vader dood is. En of het niet akelig zal zijn hoe hij eruit ziet. En dat ze daar zo alleen staat.

In gedachten dank in Maggy, want ze reikt mij de woorden aan waarmee ik haar verdriet verder durf te leiden. Zij staat daar zo alleen, dus er moet iemand ter hulp komen. Wie kan jou helpen om het laken om te slaan, wie heb je nu nodig? Ze aarzelt geen seconde. Rik kan helpen. Rik is haar geweldige broer die nog maar net gestorven is. Het ontroert me mateloos. Dit had ik zelf niet kunnen bedenken. Wat een kracht komt er in haar naar boven. Wat een vertrouwen in haar broer. Rik is hier de reddende engel. Waar moet hij staan? Naast haar…Wat moet hij doen? Haar hand vasthouden, er een kneepje in geven. Het wordt hyperspannend. Er mag geen slag overgeslagen worden, ik mag niet pushen. Zal ze de moed vinden? Uiteindelijk slaat ze samen met Rik het laken om. En het is goed. Haar vader zit nu niet meer gevangen onder dat witte doek, hij is ‘vrij’. Zonder dat ik iets vraag, begint ze de haren van haar vader te strelen – ik gluur door mijn wimpers heen en zie haar hand een halve maan worden die traag over een onzichtbaar hoofd strijkt. Ze voelt zijn koude wang en geeft hem een knuffel. De hele tijd fluistert ze: hij ligt er zo rustig bij, zo rustig; maar hij is ook zo anders, dat is zo raar. Of ze nog iets wil zeggen tegen hem. Ja, dat ze hem laat gaan, dat hij nu in vrede mag gaan. Pa, ge moogt gaan, ik laat u gaan, ik weet nu dat ge in vrede zijt. En dan begint ze onbedaarlijk te huilen. Haar verdriet stroomt. Wat versteend was, vloeit weer. Het witte laken is verruild voor een vredig gezicht. We praten nog wat na; apetrots is ze, dat ze het gekund heeft. Opgelucht. En dankbaar. Zij die zo graag haar vader wilde loslaten, deed dat uiteindelijk door hém toestemming te geven om ‘te gaan’. Voor hen allebei werd zó leven mogelijk, over de dood heen.

( Ann Verscuren  –  Pastor  psychiatrisch ziekenhuis –  Column uit :
Tijdschrift voor Geestelijk Leven – Jrg. 69 –  2013/6  November / December)