Homilie uit Orval

Pinksteren    Homilie op Handelingen 2, 1-11 en  Johannes 20, 19-23

Wij horen in de eucharistie twee verschillende versies over de gave van de Heilige Geest. De Handelingen van de Apostelen situeren deze op de vijftigste dag na Pasen. Voor het evangelie van Johannes wordt de Geest gegeven op paasavond zelf. Welke is de betekenis van die verschillende voorstellingen ? We kunnen de vraag nog een beetje opschroeven als we bij Johannes lezen dat Jezus reeds bij zijn dood de Geest gaf : “Hij zei : ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de Geest” (Jo 19,30). Het Grieks ‘paredôken’, ‘hij gaf’, betekent wel degelijk  : ‘doorgeven, geven van hand tot hand’. 

Jezus dus geeft de Geest bij zijn dood, op Pasen en op Pinksteren. De Handelingen vermelden echter dat de Geest nog gegeven wordt na Pinksteren (Hand 4,31;  8,17;  10,44;  19,6).  Paulus, van zijn kant vermeldt dat buiten Jeruzalem ook Romeinen en Korinthiërs na Pinksteren de Heilige Geest hebben ontvangen (1Kor 2,12; 6,19;  2Kor 1,22…). De gave van de Geest is dus een gebeuren dat boven de tijd uitgaat. In de eeuwigheid is het altijd ‘nu’. De Heilige Geest wordt gegeven, nu. Wij ontvangen hem, nu, jij en ik, om de Goede Boodschap te verkondigen.

Ja, maar waarom heeft Lucas dan in zijn Handelingen een precieze datum gesteld voor die durende gave  van de Geest ? Lucas past hier eenvoudig toe wat wij ‘het verchristelijken van de heersende cultuur’ zouden kunnen noemen.

Het feest van Pinksteren bestond reeds bij de Joden om God te danken voor de gave van oogst (Ex 23, 16). Gevierd vijftig dagen na Pasen onder de naam van ‘het Wekenfeest’, werd er weldra ook de gave herdacht van de Wet aan Mozes op de Sinaï, waardoor Israël het Godsvolkwerd (Ex 19, 1). De joodse monniken van Qumrân vierden dan ook op Pinksteren het feest van het Verbond, en hernieuwden er hun eed van trouw aan de Wet van het Verbond. 

Lucas gaat nog een stapje verder door op die dag de uiteindelijke gave te vieren die God ons geeft : de gave van de Geest, grondvest van het Nieuwe Israël, de Kerk. Het is een sterk signaal : de christenen stappen over van de gave van de Wet naar de gave van de Geest, van het onderhouden van de Wet naar de vrijheid van de Geest van Liefde.

De gave van de Geest is dan ook niet opgesloten in de kring van het Cenakel, maar een wereldgebeuren waar alle volkeren van de toen bekende wereld de getuigen van zijn : “Parten, Meden en Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, mensen uit Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië, Egypte en de omgeving van Cyrene in Libië, en ook Joden uit Rome die zich hier gevestigd hebben, Joden en proselieten, mensen uit Kreta en Arabië” (Hand 2,9-11). De Kerk is gesticht in haar wereldmissie.

En zodus “ieder hoorde de apostelen in zijn eigen taal spreken” (Hand 2,6). In deze voorstelling doet de Geest de toehoorders niet de taal begrijpen die de apostelen spreken, maar Hij laat de apostelen zich verstaanbaar uitdrukken aan ieder in zijn eigen taal. De Kerk moet de mensen er niet toe brengen haar taal te doen begrijpen, maar hen spreken in hun taal. Geen gemakkelijke taak, maar voor die zending heeft ze op Pinksteren de Geest ontvangen. De Geest maakt het evangelie voor ieder actueel. 

Ook in het Johannesevangelie wordt de Geest gegeven in het kader van de zending. Tot veertig maal toe wordt er Jezus benoemd als “hij die door de Vader gezonden is”. En nu zegt de verrezen Jezus tot zijn apostelen : “Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik u”. Jezus laat zijn leerlingen deelnemen aan het leven, de liefde, de kennis die hij van zijn Vader ontvangt,  en tevens aan de zending hem door de Vader toevertrouwd.

Met een geste drukt hij het trinitair karakter uit van de zending : “na deze woorden blies hij over hen heen”, (‘inefusèsen’, zegt het Grieks, letterlijk ‘hij blies in hen’). Jezus herhaalt de geste van de schepping waarbij God de mens het leven inblaast (Gen 2,7). Hij blaast zijn apostelen nieuw leven in, het leven van de Geest : ‘Ontvang de heilige Geest’.

Er is een nauwe band tussen de gave van de Geest en de zending. Alleen de Geest is in staat de apostelen te herscheppen om de bovenmenselijke taak te vervullen die Jezus hen toevertrouwt. Zitten ze nu precies niet opgesloten in hun vrees achter gesloten deuren ?

Door de werking van de Geest worden de leerlingen toegewijd aan de zending, zoals Jezus zelf “door de Vader geheiligd en naar de wereld gezonden werd” (Jo 10,36; cf. 1,33;  17,17-19). Die band tussen de Geest en de zending van Jezus werd reeds vroeger aangehaald : “Hij die door God gezonden is, spreekt de woorden van God, en God schenkt de Geest in overvloed” (Jo 3,34). De Geest bevrijdt van de opgeslotenheid, zodat de woorden van de zendeling overvloedig het geloof opentrekken dat brengt tot eeuwig leven.

Ten slotte geeft Jezus aan de leerlingen de macht de zonden te vergeven : “Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven ; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven”. Jezus had de Joodse schriftgeleerden diep geschokt door zich die macht toe te schrijven (Mc 2,5-7). Nu geeft hij die macht onbeperkt aan zijn leerlingen. In de context van Johannes is het de macht om de mensen, gezuiverd van hun zonden, te leiden naar de bron van het leven, zodat ze één geworden met de ware Wijnstok, in geloof en liefde het heilig volk van God (Jo 15,1-17). Door de zending van de leerlingen, zal de wereld de zending erkennen die Jezus van de Vader heeft ontvangen (Jo 17,19-21).

Zo volbrengt de verrezen Christus wat Johannes had aangekondigd : hij is “het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt” (Jo 1,29), hij is die doopt in de Heilige Geest” (Jo 1,33).

Het Johannesevangelie eindigt waarmee het is begonnen. De cirkel is rond.

Met DANK aan broeder Mark Gallant ( 17/12/1928 en overleden 12 /01/2018

Handelingen der apostelen:  2,1-11

Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren allen bijeen op dezelfde plaats. Plotseling kwam uit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak en heel het huis waar zij gezeten waren, was er vol van. Er verscheen hun iets dat op vuur geleek en dat zich, in tongen verdeeld, op ieder van hen neerzette. Zij werden allen vervuld van de heilige Geest en begonnen in vreemde talen te spreken, naargelang de Geest hun te vertolken gaf. Nu woonden er in Jeruzalem Joden, vrome mannen, die afkomstig waren uit alle volkeren onder de hemel. Toen dat geluid ontstond, liep het volk te hoop en tot zijn verbazing hoorde iedereen hen spreken in zijn eigen taal. Zij waren buiten zichzelf en zeiden vol verwondering: “Maar zijn al die daar spreken dan geen Galileeërs? Hoe komt het dan dat ieder van ons hen hoort spreken in zijn eigen moedertaal? Parten, Meden en Elamieten, bewoners van Mesopotamië, van Judea en Kappadocië, van Pontus en Asia, van Frygië en Pamfylië, Egypte en het gebied van Libië bij Cyrene, de Romeinen die hier verblijven, Joden zowel als proselieten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal spreken van Gods grote daden.”

Evangelielezing: Johannes 20,19-23

In de avond van die eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij u.’ Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft zo zend Ik u.’ Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ‘Ontvangt de heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft hun zijn ze vergeven, en wier zonden gij niet vergeeft hun zijn ze niet vergeven.’