Meer nog : aan wie leeft naar zijn wet zal God leven geven dat eeuwig duurt. (Dan 12,2-3 ; W 5, 1.14-15). In Jezus’ tijd werd dit eeuwig leven ook genoemd ‘leven in het Koninkrijk’. ‘Het leven binnengaan’ (Mc 9,43-45), is ‘het koninkrijk der hemelen binnengaan’ (Mc 9,47).
Jezus verwijst naar dit leven als hij zegt : “U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft. De Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft hem die volmacht gegeven” (Jo 6,27). Welk is dat voedsel dat eeuwig leven geeft, en wie kan het ons geven ?
In zijn gesprek met Nicodemus geeft Jezus reeds een aanzet van antwoord : “Er is nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald : de Mensenzoon” (Jo 3,13). Eigenlijk hebben wij geen toegang tot het leven van God. Wij kunnen niet de zoveelste persoon worden in het leven van God. Alleen de Zoon is bij machte op te stijgen naar de hemel en de oneindige liefde van de Vader te onthalen. Om toegang te hebben tot het leven van God, moeten wij met hem, in hem, ten hemel stijgen, “zoon worden in de Zoon”.
Zo wordt het duidelijk dat ons ‘ten hemel stijgen’, ons leven met God, een eenwordingsproces is met Christus. Om Jezus’ woorden te verstaan over het brood dat leven geeft, moeten we ons plaatsen in dit perspectief. De eucharistie is een uitdrukking van dat één-worden. Christus geeft er zich aan ons, en geven wij er ons aan hem. Christus onthalen is ons door hem laten onthalen. Dat één-worden drukt zich op sprekende wijze uit in het symbool van het brood. Door het te eten nemen wij het tot ons, terwijl het geloof ons laat opnemen in Christus : we nemen op en worden opgenomen.
Het ‘breken van het brood’ met een zegening, bij het begin van de maaltijd, was belangrijk voor de Joden. In Jezus’ tijd schiep het, met God als getuige, een ‘tafelgemeenschap’ : een genootschap met God en de disgenoten. Bij het Avondmaal versterkt Jezus die uitdrukking van eenheid nog door alle apostelen, tegen de gangbare gewoonte in, aan dezelfde kelk te doen drinken. Voor Jezus is ”mijn vlees eten” en “mijn bloed drinken” maar één handeling, die hij ook noemt “mij eten” (Jo 6,57), één worden met hem : het is “geloven” in zijn persoon. Wat moeten wij, in deze context, verstaan door “het vlees en het bloed van de mensenzoon” ?
=In het Nieuwe Testament betekent “vlees en bloed” de totale mens in zijn aardse gedaante. Zo zegt Jezus aan Petrus : “Vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard” (Mt 16,17. Cf. 1 Co 15,50 ; Ga 1,16; Ef 6,12 ; He 2,14 cf. Jo 1,13). “Vlees” en “bloed” verwijzen in onze tekst naar de menselijke conditie die de Mensenzoon heeft aangenomen wanneer hij uit de hemel is nedergedaald om “verheven” te worden. Voor Johannes, zoals in de Brief aan de Hebreeuwen (2,14), had hij die Gezonden is, de sterfelijke conditie nodig om zijn zending te vervullen.
In Johannes 6,35 drukken “komen tot mij” en “geloven in mij” dezelfde adhesie uit aan Jezus die zichzelf het ‘Brood van het leven’ heeft genoemd. “Eten en drinken” betekenen hier dezelfde onvoorwaardelijke adhesie aan de Mensenzoon die zich overgeleverd heeft voor het heil van de wereld. Het is in de gave van het geloof, het mysterie van de dood te onthalen, waar Jezus over gesproken heeft. Geloven in het offer van de Mensenzoon dat de dood overwonnen heeft, is “het leven hebben in uzelf” (Jo 6,53), zoals de Vader aan de Zoon gegeven heeft “het leven in zichzelf” te hebben (Jo 5,26).
Aldus, als watermerk doorheen gans de rede van Jezus over het Brood, zien we zijn Avondmaa, met de woorden over zijn lichaam dat geleverd wordt en zijn bloed dat vergoten wordt : “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Zoals Ik leef uit de Vader, die het Leven zelf is, en Mij gezonden heeft, zo zal ook hij die zich met Mij voedt, leven uit Mij“ (Jo 6,56-57).
Jezus is het die ageert in de Eucharistie. Noch de priester, nog de gelovigen staan centraal in de eucharistie. Het is Christus die aan het hoofd van de gemeenschap met open armen de liefde van de Vader onthaalt, om ze met zichzelf te geven zonder maat, opdat ieder die liefde kan ontvangen volgens de maat van zijn geloof.