Men kan die tegenslag op de rekening zetten van een bekrompen dorpsmentaliteit die niet duldt dat iemand uitstijgt boven zijn rang en aldus het prestige van het gemenebest in de schaduw stelt : “Dat is toch de timmerman ? Voor wie neemt hij zich nu ? Schoenmaker, blijf bij de leest !”. In feite verwondert die reactie niet : had zijn eigen familie Jezus niet uitzinnig bevonden toen hij aan zijn ongewone doen begon ? (Mc 3,20-21).
En precies : de ogen keren zich naar de familie van Jezus die maar van gewone afkomst is. “Is dat de zoon niet van Maria ?” zeggen ze. Deze uitdrukking is ongebruikelijk. Een eervol man wordt benoemd met de naam van zijn vader. Volgens het boek der Rechters 11,1, klinkt het eerder beledigend iemand te noemen naar zijn moeder : het is iemand van wie men de vader niet kent. Na haar bezoek aan Elisabeth was Maria teruggekomen (Lc 1,56), drie maanden zwanger, en haar verloofde had bedacht van haar te scheiden (Mt 1,18-19). In het dorp heeft men dat niet vergeten. Mattheüs en Lucas hebben die belediging weggewerkt en laten Jezus hier benoemen als “de zoon van de timmerman” (Mt 13,55), of “de zoon van Jozef” (Lc 9,1).
Marcus, gevolgd door Mattheüs, vernoemt hier de broeders van Jezus bij naam en vermeldt zijn zusters. Er werden reeds veel veronderstellingen gemaakt omtrent de familie van Jezus (1).
Liefst houden wij ons aan de enige historische gegevens waarover wij beschikken. Jezus heeft zeker geen oudere broeders of zusters gehad : hij is de eerstgeborene van Maria (Lc 2,66 ; cf. Mt 1,27). Als hij aan zijn twaalfde voor het eerst naar Jeruzalem komt, is zijn moeder tegenwoordig op die pelgrimstocht : er waren dus thuis geen kleinere broers of zussen te verzorgen (Lc 2, 41-52). Zijn die broeders en zusters kinderen uit een eerste huwelijk van Jozef ? Marcus oriënteert ons eerder naar de kant van kozijnen en nichten, want zijn ‘broeders’ Jakobus en Joses zijn de kinderen van Maria (Mc 15,40,47, cf. Mc 16,1), de vrouw van Clopas, een ’zus’ (schoonzus of nicht) van Jezus’ moeder Maria (Jo 19,25), die aan de voet van het kruis stond met Maria Magdalena et Salome.
De mensen van Nazareth zijn dus geërgerd door de, in hun ogen onrechtmatige, faam die hun dorpsgenoot te beurt valt. Marcus onderlijnt de onverwachte afhoudendheid van Jezus’ naastbestaanden, want die ligt in de lijn van de grondvraag die speelt doorheen gans zijn evangelie : wie is die mens, Jezus van Nazareth ? Hier zien we hoe zijn vroegere dorpsgenoten hem reduceren tot de dorpeling die hij was vòòr hij aan zijn zending begon.
Marcus heeft echter ook een theologisch objectief in het vizier. Jezus’ activiteit is niet evident voor zijn tijdgenoten. Zelfs zijn grootste wondertekenen zijn niet in staat het mysterie van zijn persoon in het licht te stellen. Het paradox van het ongeloof is opvallend bij de mensen van Nazareth. Zij zijn enigszins het type van de mensen die “met hun ogen kijken en niet zien, die met hun oren horen en niet begrijpen” (Mc 4,12). Het johannesevangelie zal op dezelfde wijze Jezus’ openbare zending besluiten : “Hoewel hij voor hun ogen zo veel tekenen had verricht, geloofden ze toch niet in hem” (Jo 12, 37).
Voor Jezus gaat de ervaring van zijn ontkenning gepaard met de onmogelijkheid “wondertekenen” te verrichten. Nergens in het Marcus- evangelie is de band zo sterk uitgedrukt tussen het geloof en de wonderen. We hebben in het geheugen nog het verwijt van de Meester aan de leerlingen voor hun gebrek aan geloof bij de storm op het meer (Mc 4,40). Ook hier is Jezus verwonderd om het ongeloof.
Om de theologen te schofferen zouden we kunnen zeggen dat het gebrek aan vertrouwen het moeilijkste is wat God kan begrijpen. Het is in ieder geval toch wel het meest tegenovergestelde van zijn Wezen. Het totaal wederzijds vertrouwen tussen de Vader en de Zoon is Gods familiegeest. Dat vertrouwen vloeit over in de schepping. God laar de schepping haar vrije evolutie gaan., en Hij eerbiedigt vertrouwvol de mens in zijn vrijheid. Wij bestaan omdat God ons vertrouwen schenkt. Als wij dat vertrouwen niet beantwoorden is dat als een “tegennatuurlijke daad”, of tenminste iets dat niet strookt met de natuur van God.
De mislukking van Jezus in zijn dorp mag ons een vraag stellen. Zouden we zelf soms ook wel iets van die mentaliteit hebben die de anderen opsluit in een vastgeroest idee waarin we ze zouden catalogeren ? De anderen opsluiten in hokjes is altijd onszelf opsluiten in een gebrek aan liefde die de anderen niet ziet zoals God hen ziet. Het is niet vertrouwen in hun mogelijkheden tot groei. God houdt van het leven, Hij wenst dat wij levenskrachtig zouden zijn. Het leven evolueert en is in expansie. God wil ons zien groeien in de liefde en in het begrijpen van de anderen in hun groeien. De anderen niet onthalen in hun vernieuwde mogelijkheden, is uiteindelijk weigeren God zelf te onthalen in de voortdurende evolutie van zijn schepping.
(1) De laatste hoax over Jezus’ familieleven dateert van verleden september. Een archeoloog beweerde een Aramese papyrus ontdekt te hebben volgens dewelke de farao Jezus zou gehuwd hebben met Maria Magdalena, van wie hij twee zonen had : Manasses en Efraïm. De Kerk zou dat dan al die eeuwen lang verborgen gehouden hebben ! In feite vermeldt deze papyrus dat het Jozef en Asnath zijn die door de farao gehuwd werden. De archeoloog die met groot omhaal de hypothese naar voren bracht dat die Jozef een schuilnaam zou zijn voor Jezus, schijnt echter de Bijbel niet te kennen, want die papyrus is eenvoudigweg een fragment van de Genesis die het huwelijk vermeldt van de patriarch Jozef met Asnath, in Genesis 41,45, en de geboorte van zijn twee zonen, Manasses en Efraïm in Genesis 41,50-52 ! ! !
Broeder Marc ( Abdij van Orval)