Wat is echter het voornaamste dat hij ons kan geven ?
Niets minder dan de kennis van zijn Vader. Want “wie de Vader is, dat weet alleen de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren”.
Om het duidelijk te stellen : niemand kan de Vader kennen. Wij hebben niet de sleutel die ons toegang geeft tot God. Jezus alleen kan er voor ons de deur openen, die maar vanuit de binnenkant open kan. En als ze opengaat, blijft ze een nauwe deur : ze is de mensheid van iemand die geboren is in een voederbak en gestorven op een kruis. We moeten ons nederbuigen tot die laagte waarop God hier beneden God is, de vernedering delen waarin de Zoon er Zoon is, en die woestijn binnentreden waar God alleen is om zichzelf te kennen.
Wie zijn het die Jezus tot zich roept ? Zij “die vermoeid zijn en belast”, zij die op het einde van hun krachten komen te staan. Tussen hen en Jezus is er een affiniteit. Jezus herkent zich in hen. Hij kan zich aan hen openbaren als Redder. Hij belooft hen een rust die de welvarende mensen niet eens verlangen. Wat zou die ‘rust’ hen wel kunnen aanbelangen ? Om die rust te kunnen ontvangen vraagt Jezus zijn juk op te nemen : ge ziet vanhier ! Want zijn ‘rust’ is niets anders dan zijn het juk en de last die Jezus zelf draagt en die hij zacht en licht noemt. Dat vraagt wel een woordje uitleg.
Jezus draagt de last van zijn zending vrijwillig. Daarom is die last licht. Daarom geeft hij rust. Jezus is noch rijk, noch sterk. Hij is arm en zwak. Hij zal uiteindelijk een kruis moeten dragen en erop sterven. Het is echter niet uit verplichting, maar omdat hij vrij beslist heeft, dat hij uit liefde voor de Vader en voor ons zijn last draagt. En zo kent hij de rust. Dezelfde rust kan hij dan ook aan anderen beloven, en hen roepen hem te volgen om zijn last van zijn zending te dragen, en zo zijn leerlingen te worden.
Waarom zouden wij zijn leerlingen worden ? Jezus zegt het ons door te verklaren wie hij is. Hij is zachtmoedig en nederig van hart. Hij heeft de wezenskenmerken van God die Liefde is.
Liefde is het fundamenteel verlangen te zijn met de beminde. Zo God liefde is, dan wil hij oneindig met ons zijn, wil Hij de oneindige afgrond overbruggen die ons van Hem scheidt. Almachtig in liefde, komt God in onze onmacht. God, oneindige vreugde en geluk, wil met ons zijn in ons lijden en onze dood. Hij vernedert zich daarmee niet in zijn eigen ogen. De Liefde wil zijn met ons, zoals wij zijn. Ze is nederigheid die niet zichzelf zoekt, die zich niet vernederd voelt door de persoon die ze bemint.
In de menswording verwezenlijkt God zijn liefdesverlangen. Zijn nederigheid wordt aldus openbaar in Jezus. De nederigheid is zijn wezensmodus. In hem zien we welke de afgrond is tussen ‘zijn-met’ en ‘zich nederbuigen over’. Jezus is niet nederbuigend over de zondaars : hij is met hen, hij eet met hen. Juist dat wordt hem verweten. Hij is zonder zonde, en zo is zijn solidariteit met de zondige mensheid zonder enige hoogmoed : totaal dus en echt. Hij doet niet alsof. Om het nog eens maar anders te zeggen : God moet niet trachten naar nederigheid, omdat Hij nederig is. De vernederingen van het Woord zijn dus niet gezocht. In God de Schepper is er geen mystiek van vernietiging. Hij vernietigt zelfs niet hen die zijn liefde weigeren te aanvaarden, maar Hij eerbiedigt hun vrijheid en hun beslissing te kiezen voor de oppositie van de niet-liefde, die de hel is. En zo is de zachtheid wezensgebonden met de nederigheid. Jesaja had dit reeds aangekondigd : “Het geknakte riet breekt God niet af, de kwijnende vlam zal hij niet doven…” (Jes 42,3).
Door ons zachtmoedigheid en nederigheid te leren, maakt Jezus ons steeds meer Godgelijkend.
( Br. Mark)