16e Zondag ( 20 juli 2014) Homilie op Matteüs 13, 24 – 43

En we zijn weinig talrijk om het evangelie te verkondigen. Wat doet dat eraan ? Een handjevol zuurdesem volstaat om een massa deeg te doen rijzen !

De apostelen schijnen tevreden met deze geruststelling. Maar er is toch een woord van Jezus hen dwarszit. Ze komen erop terug, eens dat ze met Jezus alleen thuis zijn. Er is dat onkruid dat Jezus laat groeien in zijn Kerk !
Het voor Jezus de gelegenheid om scherpzinnig stelling te nemen over een knelpunt van het religieuze gevoel. Het religieuze gevoel is niet het geloof. In het geloof bestaat God in de tweede persoon. In het geloof is God een “Jij”. Het geloof decentreert me op een andere dan mij.

Het religieus gevoel daarentegen is egocentrisch. Ik voel MIJ goed als ik bid. Ik voel niet God : God is geest. Ik voel mij. Ik heb mijn geloof niet verloren als ik niets voel bij het gebed : ik heb een egocentrische geneugte verloren, die overigens ver van egoïstisch is, en anders wel  aangenaam aandoet. De liefde is niet wat je voelt, maar wat je doet voor je geliefde.

Het religieuze gevoel bergt echter in zichzelf een groot gevaar. Het riskeert zich op te stellen als een absolute en fanatiek te worden. In de naam van God kan men zich keren tegen alles wat niet strookt met dit gevoel en tegen allen die het in gevaar brengen. Alles wat overkomt als ongelovig onkruid moet onmiddellijk uitgetrokken worden : “Dood aan de ongelovigen !”. Het is de deur openzetten voor godsdienst-vervolgingen en Inquisitie. Dat fanatisme is de grootste vijand van God die Jezus komt kenbaar maken als Liefde.

Jezus heeft aangrijpende parabelen verteld om te doen begrijpen dat God een barmhartige Vader is. Hij had ze zeker reeds lang in zijn hart overwogen. Als wij Jezus horen, dan is God een begrijpende Vader met een warm onthaal voor zijn verloren zoon. Hij is zoals die meester van de wijngaard die wil dat iedereen zijn brood heeft, zelfs als ze maar één uurtje gewerkt hebben. God is ook onthalend voor de oneerlijke tollenaar, die zich in zijn tempel nederig op zijn barmhartigheid toeverlaat. Jezus stelt zelfs als voorbeeld een ketterse Samaritaan die aan een gekwetste op de weg de barmhartigheid van God betoont, terwijl de religieuze vertegenwoordigers van Israël dat niet doen. In één woord, Jezus zegt dat de godsdienst, die de zondaars en andersgelovigen vervloekt, grondig herzien moet worden.

Het was niet gemakkelijk die boodschap te doen aanvaarden, maar Jezus zette hem resoluut in de praktijk om, door met zondaars om te gaan en bij tollenaars, door iedereen veracht, zijn intrek te nemen. Zijn toehoorders vermochten  aldus stilaan begrijpen waar het in Rijk Gods om gaat.

“Wees barmhartig zoals uw hemelse Vader barmhartig is”, zo luidt het levensproject dat Jezus ons voorstelt. Het is in je leven het mededogen inbrengen van God zelf. Het is oog hebben voor de verloren zonen, voor wie geen werk hebben en geen brood, voor de delinquenten die niet in staat zijn hun leven te herbeginnen, voor de slachtoffers gevallen langs de weg. Om te beginnen moet je Gods vreugde begrijpen, en ze delen ook, als een mens, die verloren was, gered wordt en zijn waardigheid terugvindt. Jezus wil in ons hart doen leven wat hijzelf ten diepste ervaart. Voor hem behoren wie zoekgeraakt zijn God toe. Hij gaat er op zoek naar, en het is zijn vreugde hen terug te vinden. Mogen wij delen in zijn vreugde !

En zo begrijpen we de parabel van het onkruid. De meester geeft een ongewoon antwoord aan de knechten die het onkruid willen uittrekken. Het komt als ergerniswekkend over dat de Heer de zondaars laat gedijen temidden van de rechtvaardigen. Het is echter niet aan ons om te beslissen wie het goede graan is en wie het onkruid. Wij staan tegenover het buitengewone vertrouwen dat de meester heeft in de waarde van zijn zaaisel, want hij weet dat het onkruid de bovenhand niet zal halen. Jezus onderlijnt dat groeiproces tot het einde toe, “tot aan de oogst” die ons brengt tot aan het einde der tijden, wanneer het echte onderscheid zal geschieden.

Jezus heeft de rustige zekerheid van “de mens die goed zaad op zijn akker uitzaaide”.

(Broeder Mark.)