23e Zondag ( A-Jaar 7 September 2014) Homilie op Mattheüs 18, 15 – 20

We waren we samen gemobiliseerd in de kazerne omdat we van hetzelfde geboortejaar waren, en we beschouwden de instructies aldaar als verloren tijd. Men kan niet zeggen dat dit een hechte band geschapen heeft ! Je kon wel met een of ander een vriendschapsband aanknopen, maar vanaf  het afzwaaien bleef er van de groep niets meer over.

De banden zijn veel hartelijker op een familiebijeenkomst. Een persoonlijke band ligt hier aan de basis : we zijn allen van dezelfde grootouders. Na de bijeenkomst blijven we behoren tot dezelfde familie.

Jezus spreekt ons hier over een vereniging in zijn naam. Het is een gans ander type vereniging, en waar hijzelf aanwezig is.
Wat betekent Jezus met : “verenigd zijn in mijn naam” ?

Merken we voorafgaande op dat het Mattheüsevangelie omkaderd is door twee sterke bevestigingen van Jezus’ tegenwoordigheid. Bij het begin van het evangelie wordt de naam van Jezus verklaard met de glose : “Men zal hem de naam Immanuel geven, die betekent : God met ons” (Mt 1,23), en het evangelie eindigt op de belofte aan de leerlingen : “Ik ben met u voor altijd, tot aan het einde van de wereld” (Mt 28,20b). Rechtstreeks of onrechtstreeks belicht deze aanwezigheid gans de theologie van Mattheüs. Ze is de dynamische band tussen Jezus in zijn aardse leven en dezelfde Jezus die, verrezen, leeft en ageert in de wereld en in zijn Kerk. Jezus die lijdt met hen die lijden, die onthaald wordt in de armen, en dus in ieder van ons met onze armoedigheden. Jezus in de buurman die bedroefd is omdat hij zijn vader verloren heeft, in de collega op het kantoor die zich zorgen maakt over de onenigheid in zijn relatie, en de ado die ongelukkig is omdat hij zichzelf niet bemint. Jezus ontmoet in al de onhebbelijkheden van het dagelijkse leven omwille van ons onvermogen om echt te beminnen …

Dit bewustzijn van Jezus’ aanwezigheid in de gemeenschap en in de christenen was zeer levend in de eerste Kerk. Appa Apollo, monnik in de woestijn van Egypte (vierde eeuw), herhaalt een woord van Clemens van Alexandrië (150-215) : “Je ziet jouw broeder, je ziet jouw Heer en God”. De Regel van Sint Benedictus (rond 530-560) kent geen aanbidding van het heilig Sacrament, maar wij lezen er over de gasten die er aankomen in het monasterium : “Men zal ze groeten met diepe nederigheid. En bij hun aankomst in het monasterium of bij hun vertrek, zal men met een diepe buiging, of door zich met gans het lichaam plat ter aarde te werpen, Jezus Christus aanbidden die men ontvangt in hun persoon’ (inclinato capite vel prostrato omni corpore in terra, Christus in eis adoretur qui et suscipitur, RB 53). De aanbidding van Christus richt zich hier naar het wezenlijke. De aanwezigheid van Christus in de christenen is definitief : ze begint nu om verder te gaan in de hemel, waar er geen sacramenten meer zullen zijn.

Waar zou dat ons leiden moesten we echt leven in die aanwezigheid van Christus ? Het vraagt ons teveel ! Het is veel gemakkelijker de tegenwoordigheid van Christus op te bergen in een tabernakel met brandkastslot in een gesloten kerk ! We kunnen hem dan aanbidden wanneer het ons past. En nochtans : zo het antieke Ceremoniaal der Bisschoppen verbiedt het officie te zingen in tegenwoordigheid van het Heilig Sacrament (Caer. Ep. I,12,8), dan is het omdat de aanwezigheid van Christus in de christenen prioritair is ten opzichte van zijn sacramentele tegenwoordigheid. De sacramenten zijn middelen om Jezus in ons te laten komen leven …

We komen even terug op de vraag : wat wil  Jezus zeggen met : “verenigd zijn in mijn naam” ?
In de Bijbel is de naam te gelijk het teken, de kracht, de aanwezigheid, en ten slotte de persoon zelf die men ermee aanduidt. Zich verenigen “in de naam van Jezus” is aldus van Jezus de enige zijnsreden te maken van zijn eigen leven en van de gemeenschap of Kerk, in alle aspecten. Paulus zegt het in één woord : “Voor mij is leven Christus” (Fil 1,21).

Sint Paschase Ratbert, een monnik uit de 9e eeuw, schetst er het impact van op ons leven : “Zo je echt één bent met het lichaam van Christus, dan dragen alle leden je in hun gebed, en samen vragen ze aan God dat zijn wil in je geschiede. … Niets is krachtiger, niets creatiever, niets boven die toestand waar allen één zijn, waar allen zorgen voor elkaar, zoals ieder voor allen, zodat ze samen één zijn in Christus” (Commentaar op Mat. 4,6).

Het is in het licht van Jezus’ aanwezigheid in de gemeenschap en in elk van de broeders en zusters, dat de onderlinge steun mogelijk is. In een context van broederlijke vermaning (cf. 2Kor 13, 1-5), bevestigt ook Paulus er het criterium van : ”U weet toch van uzelf dat Jezus Christus in u is ?” (2Kor 13,5). De daadkrachtige liefde van Jezus in ons is het, die toelaat de anderen te laten groeien en zich af te houden van wat in hen de liefde niet waardig is.

( Broeder Mark  Abdij Orval)