Voor de joodse tijdgenoten van Jezus was dat een politiek perspectief : de komst van het Rijk Gods zou een einde maken aan de Romeinse bezetting. Jezus bedoelt iets helemaal anders. “Toen de Farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde hij hun : ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, en men kan niet zeggen: ‘Kijk, hier is het !’ of : ‘Daar is het !’ Maar weet wel : het koninkrijk van God is binnen in u” (het Grieks ‘hentos humôn’ is door de Kerkvaders altijd begrepen geweest als ‘binnen in u’, Lc 17,21). Wij zijn dus zelf de akker waar het koninkrijk Gods in verborgen is. Paulus zou dat niet tegenspreken : “U bent de akker van God” (1Kor 3,9).
Het diepste van mijn wezen, de kern van mijn bestaan is de aanwezigheid van God die mij door zijn liefde doet bestaan als een voor Hem enig wezen. Die aanwezigheid is een verborgen schat. God is diskreet. Hij woont in de stilte van mijn diepste zijn. Lange tijd kan ik er langs lopen of erover, zonder me van iets te vergewissen. Het is een beetje normaal dat ik aarzel in mezelf te treden, in die stilte die ik ben. De interioriteit raakt immers de duizeling van het niets. Ik heb schrik erin te treden. Ik besta, maar welke bestaansgrond zal ik er vinden in mij ? Het niets ?
Onbewust stel ik steeds de confrontatie uit met mezelf. Ik heb er schrik van. Ik leef dan ook zorgvuldig buiten mezelf. Ik kan op Facebook bij 350 vrienden zijn, terwijl er binnen in mij niemand is. Zodra ik alleen ben, overvalt me de paniek van de leegte. Er is niemand in mijn stilte. De schat blijft er verborgen. Om te bestaan moet ik leven met de iPhone tegen mijn oor. Weg van die leegte loop ik echter vergeefs altijd overal alles achterna ik blij zitten met het wrange gevoel dat de leegte toch weer alles opgezogen heeft …
En dan plots vind ik de schat in mijn akker : God die in mij “meer intiem is dan mijn intimiteit” (St Augustinus, Belijd. 3,6,11). God, de Bron van mijn bestaan. De Bron die mijn bestaan zin geeft. Ik besta omdat ik bemind ben. De Liefde doet me bestaan als een vrij wezen. Als een verantwoordelijk persoon. Dat juist slaat op mijn hart en van schrik verberg ik weer die schat die me zo hoge eisen stelt. Ik ben verantwoordelijk ! Verantwoordelijk tegenover een vrije Liefde die me gekozen heeft te bestaan !
Om die schat te verwerven zal ik alles moeten verkopen wat ik heb, me ontdoen van alles wat niet “het enige noodzakelijke” is (Lc 10,42), van alles wat buiten mij ligt om tot mijn diepe wezen te komen waar de schat verborgen is.
Wij zoeken God, maar zo wij Hem niet vinden binnen onszelf zullen wij Hem nergens vinden. Aan de Samaritaanse zegde Jezus dat God niet aanbeden wordt op de Garizim noch in de tempel van Jeruzalem, maar in geest en waarheid (Jo 4, 23-24). God wordt aanbeden waar Hij woont, in het diepste van de innerlijke mens. Ken jezelf,en je zult er Gods aanwezigheid ontdekken die je doet bestaan en je redt van het niets.
Tot deze conclusie was ook Augustinus gekomen toen hij verklaarde :
“Te laat heb ik U lief gekregen ! En zie, U waart binnen in mij en ik was buiten en daar zocht ik U ! Ik, die wanstaltig was, stortte mij op de schone dingen, die U gemaakt hebt. Die dingen, die niet zouden zijn, als ze niet waren in U, hielden mij ver van U. U waart met mij, maar ik was niet bij U. U hebt mij geroepen en mijn doofheid verbroken…Wanneer ik met mijn gehele wezen met U één zal zijn, zal nergens voor mij smart en moeite zijn, en zal mijn leven, geheel vervuld van U, het ware Leven zijn.” (Belijdenissen, X, 27, 28).
Als we ons van alles ontdaan hebben om hem te verwerven, sluit de verborgen schat ons echter niet op in onszelf. We hebben de ontdekte schat niet wantrouwig te bewaken. We zijn nu immers in staat ook Gods aanwezigheid te ontdekken in de anderen. Gods aanwezigheid werkt als communicerende vaten. Onze gezichtseinder breidt zich uit op de maat van het Rijk Gods. Wij stemmen ons af op de liefde van God die naar de ganse schepping uitgaat, en ook daar herontdekken wij onze schat.
(Broeder Mark )