25e Zondag (A-jaar 21 september ) Homilie op Mattheüs 20, 1-16

Het feit alleen dat iemand van onze tijd evenzeer geschokt is als de mensen 2.000 jaar geleden aan wie deze parabel bestemd was, bewijst dat niet dat Jezus ons ermee iets te zeggen heeft dat zeer actueel is ?

Het is immers Jezus bedoeling te schokken. Hij haalt het verhaal aan op een manier dat de toehoorders het opnemen voor de arbeiders van het eerste uur. Deze beginnen het werk om 7 uur ‘s morgens, en werken door twaalf uur aan een stuk. Wie van ons kan dan wel sympathiseren met de arbeiders van het elfde uur die het werk beginnen om zes uur ‘s avonds, een uurtje werken, goed in de schaduw, en die zich laten betalen zoals de eersten die de ganse dag in volle zon hebben gewerkt ?

Waarom wil  Jezus schokken ? Hij wil ons iets doen begrijpen dat zeer belangrijk is. We moeten dus zien in welke omstandigheden Jezus deze parabel bedacht heeft.

De Farizeeën protesteren tegen Jezus’ inschikkelijkheid voor de zondaars en de tollenaars. Zij vinden dat Jezus de Wet ondermijnt en dat hij hun rechten miskent door het Rijk Gods te beloven aan mensen die het niet waardig zijn. Deze onrechtmatige toegeeflijkheid, die de zondaars op dezelfde voet plaatst als de rechtvaardigen, riskeert die niet de godsdienst te compromitteren, en zelfs de maatschappij te ontredderen ? Jezus wil antwoord geven op deze kritiek die naar hem gericht is, maar die uiteindelijk God treft. Hij vertelt een geschiedenis waarbij de weldenkenden hun redens zullen vinden om misnoegd te  zijn. Het verhaal begint dus met welbedoeld de meester van de wijngaard schijnbaar in het ongelijk te stellen. Jezus belaadt hem met de grieven die men tegen hemzelf heeft. Hij kan dan, bij monde van de meester van de wijngaard, God zelf aan het woord laten. Deze neemt het op voor de volle vergeving die Jezus schenkt aan de zondaars en aan hen, die zoals de heidenen de laatstkomers zijn.

De Farizeeën willen het probleem van de rechtvaardigheid aan de orde stellen. Zelf sluiten ze God op in de enge categorieën van de rechtvaardigheid die elk betaalt naar zijn verdiensten. Het is dan ook met een geamuseerde glimlach dat de meester van de wijngaard eerst wat speelt met juridische argumenten : “Beste man, ik behandel je toch niet onrechtvaardig ? Je hebt toch ingestemd met het loon van één denarie ?” De meester honoreert zijn contract. In strikte rechtvaardigheid kan hem niets verweten worden. En nog in strikte rechtvaardigheid : mag hij met zijn geld niet doen wat hij wil ?

Jezus zelf laat zich echter niet vangen door deze advocatenstreek die de twee gevallen scheidt om ze afzonderlijk te behandelen, terwijl het probleem ligt in de gelijktijdigheid van een aanpak die zich houdt aan de stikte rechtvaardigheid, en een andere aanpak die verder gaat dan de rechtvaardigheid. Met het slotwoord vaagt hij dan ook gans die bewijsvoering van tafel : “Zet het kwaad bloed dat ik goed ben ?” Het is de ontknoping.

Door het schokkende van de parabel wil Jezus ons wakker maken voor deze enige waarheid : zo God goedheid is, totale vrijheid, gratuïteit, dan is de menselijke waardenschaal totaal inadequaat om God in te schatten. Onze werken en verdiensten staan niet op dezelfde voet als de genade die door God vrij geschonken wordt. Pas wel op. Je kan uiterlijk een onberispelijk christen zijn, en toch niet kunnen aanzien en aanvaarden dat God is wie Hij is : vergevende Liefde, die roept op gelijk welk uur van de dag. De broer van de verloren zoon, zoals ook de arbeider van het eerste uur, riskeren in hun onkreukbaarheid, te steunen op hun rechtschapenheid, op de verdienste van hun doorgezette arbeid, terwijl het in de liefde alleen van tel is er te zijn met God, en in Gods vreugde te delen als de Liefde onthaald wordt door de laatstkomers.

De christen dus schat zich niet hoger in dan de anderen. Hij weet dat hij alles om niet gekregen heeft. Zijn leven is een liefdegemeenschap. Hij rekent zijn liefde niet aan als een verdienste. Zoals de arbeiders van het eerste uur aan iemand zeggen : “Houd rekening met de verdiensten die ik heb door u te beminnen”, dat komt neer op de verklaring : “Ik bemin u niet. Ik gebruik u op mijn verdienstenkapitaal te verhogen”. De liefde is gratis. Zelfs als de liefde moet gaan tot aan het einde van de wereld, houdt ze geen boekhouding van haar inspanningen. Zo God ons gratis roept, dan kan ons antwoord ook maar pure gratuïteit zijn.  God oordeelt ons naar onze liefde, onze liefde die in het leven staat.

De verloren zoon, de arbeider de de ganse dag werk zoekt en slechts aangeworven wordt op het laatste uur, als er geen hoop meer is, krijgen een lichtende openbaring van Gods goedheid. Wanneer ze geen bestaanredens meer zien, maakt de openbaring van de Liefde hen plots bewust dat ze iemand zijn voor iemand, om niets, zonder andere reden dan de Liefde. Die goedheid zonder grenzen maakt het hen onmogelijk zich nog aan God te onttrekken.

Dan juist begint het avontuur van de Liefde.

( Broeder Mark/ Abdij van Orval )