26e Zondag ( A-jaar 27 september) Homilie op Mattheus 21, 28-32

Anderen weer geven zich uit voor christen, maar Jezus zal hun bij de grote ontmoeting moeten zeggen : “Ik had honger en jullie gaven mij niet te eten, ik had dorst en jullie gaven me niet te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen mij niet op, ik was naakt en jullie kleedden mij niet. Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie bezochten mij niet” (Mt 25,42-43). Zij zeggen, maar ze doen niets.

Jezus is menigmaal teruggekomen op de absolute noodzaak van een daadwerkelijk geloof : “Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader” (Mt 7,21). Johannes zal het op zijn manier herhalen : “Kinderen, we moeten niet liefhebben met de mond, met woorden, maar waarachtig, met daden” (1 Jo 3,18). Van zijn kant heeft Marcus ons een symbolisch en kleurrijk incident bewaard, dat de noodzaak onderlijnt van het handelend geloof.  Jezus ziet een vijgenboom, en gaat ernaar toe om er vijgen van te plukken. Hij vindt er niets dan bladeren, en hij vervloekt die vijgenboom (Mc 11,12-14). ‘s Anderendaags is die vijgenboom verdord tot aan de wortel (20). En Marcus merkt fijntjes op : “het was niet het seizoen van de vijgen” : het verhaal is symbolisch ! De vijgenboom was het symbool van de bijbelstudie. De rabbijn had geen klaslokaal, maar gaf les in de schaduw van een lommerrijke vijgenboom. Als Jezus aan Nathanaël zegt dat hij hem reeds gezien heeft, gezeten onder de vijgenboom (Jn 1,48), dan bedoelt hij daarmee dat hij weet dat Nathanaël bijbelles volgt. De kennis van de bijbel die geen vruchten draagt, is echter maar een verdorde boom.

Jezus heeft er nooit mee opgehouden de praktijk van het geloof in de verf te zetten. “Wie mijn woorden hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots. Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kanten belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op een rots. En wie mijn woorden hoort en er niet naar handelt, kan vergeleken worden met een onnadenkend man, die zijn huis bouwde op zand. Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en er van alle kanten op het huis werd ingebeukt, stortte het in, en er bleef alleen een ruïne over” (Mt 7,24-27).

In gans deze context is de ‘pointe’ van de parabel van de twee zonen overduidelijk. Ze heeft het gedrag in het vizier van mensen die handelen zoals de tweede zoon : ze spreken naar de mond, maar er komt niets van in huis. Jezus zal er nogmaals terug op komen met de parabel van de genodigden tot de bruiloft (Mt 22,1-10) : om deel te hebben aan het festijn van het Koninkrijk volstaat het niet uitgenodigd te zijn, er een gereserveerde plaats te hebben ; het komt erop aan effectief de oproep op het decisieve moment te beantwoorden : “Komt, alles is gereed”.

In feite richt Jezus de parabel van de twee zonen tot de hogepriesters en de oudsten van het volk (Mt 21,23). Door hun godsdienstpraktijken bouwen deze zich zekerheid en zelfvertrouwen op, zodat ze de oproep van God in de wind slaan die Jezus hen aanreikt. De zondaars daarentegen, die niet leefden volgens de Wet, maar die deze oproep wel beantwoorden, zijn naar het beeld van de eerste zoon, die eerst “neen” heeft gezegd maar nadien toch gevolg geeft aan de vraag van de vader. Van tel is het daadwerkelijke luisteren, het nu in praktijk brengen van het woord. Wij gaan het Rijk Gods binnen, door hetgeen we doen, nu. Niet de godsdienst geeft toegang tot het Rijk Gods, maar de daadwerkelijke liefde.