1e Adventszondag ( B-jaar 30 november 2014) Homilie op Mc 13, 33-37

Onmiddellijk daarop relateert Marcus het complot dat moet leiden tot Jezus’ aanhouding (14,1-31). Kenmerkend is dat Jezus ook ons betrekt bij zijn laatste aanmaning : ”En hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik allen : “Waakt !”.

Wat betekent die waakzaamheid waartoe we opgeroepen worden ? Waakzaamheid is veel meer dan wakker blijven. Ze is wakkere aandacht voor alles wat kan gebeuren, op alles voorbereid zijn ; waakzaamheid is open staan voor, is verlangend uitzien naar,  leven in verwachting.

Het verwachten van iets heerlijks kan ons spontaan wakker houden. Als kind konden we moeilijk slaap vatten de vooravond van Sinterklaas of van een mooie reis : ons popelend hartje naar dat heerlijke dat komen moest hield ons wakker, we waren in verwachting, we keken uit en de slaap kwam niet.

Er is echter ook een angstige, negatieve verwachting die ons uit de slaap kan houden. Angst kan leiden tot slapeloosheid, je slaapt niet als iets ergs je kan overvallen. Het ervaren van een acute doodsbedreiging kan zelfs leiden tot hardnekkige insomnie, want in de slaap zijn we zonder verweer en, bewust of onbewust, doemt die bedreiging steeds weer op.

Onze verwachting van de Heer in deze adventstijd kan dus zeer verschillend ingekleurd worden. Wie verwachten wij ? Een bemind persoon, of een onverbiddelijke rechter ? Vervult onze verwachting ons van vreugde of van angst ?

Maar vooreerst : leven wij in verwachting ? Of zijn wij “zen” ? Er is immers een andere levensopvatting mogelijk. In de tijd van Boeddha was de reïncarnatie de gangbare mening. Men dacht dat de mens onverbiddelijk draait in een cyclus van reïncarnaties. Boeddha heeft zich de vraag gesteld : “hoe kan dat helse wiel gestopt worden ? Waarom komt de mens niet tot het Nirwana, het Grote Al of Grote Niets ? Waarom moet hij telkens herbeginnen te bestaan ? Is het niet omdat er in hem verlangens zijn ? Hij verwacht altijd meer en lijdt omdat hij daar niet toe komt. Om te ontsnappen aan het lijden en definitief tot het Nirwana te komen, moet jij je er dus ontdoen van alle verlangens alle verwachting, moet je komen tot de onbewogenheid”. De grote Zenmeester Karlfried Graf von Dürckheim zegde ons : “Ziehier een man die zijn Zen gelukt heeft. Men zegt hem : “uw vrouw komt te sterven, en dat beroert hem absoluut niet : hij heeft de onbewogenheid bereikt”. Dat is een mogelijke levenshouding.

Jezus, die geweend heeft om de dood van zijn vriend Lazarus (Jo 11, 35), gaat die weg niet op. Hij verkondigt dat God liefde is, en de liefde is nooit onbewogen. Haar beantwoorden veronderstelt een levendige geest, een enthousiast hart met een vurig verlangen. De christen is dan ook niet “zen”, hij is een mens van verlangen, een persoon die altijd meer en beter liefde wil worden. Hij leeft voor de vreugde van de beminde, het verlangen naar de ontmoeting. Hij leeft in verwachting dat Gods Rijk van liefde komt.

Leven wij echt in deze verwachting ? Hoeveel personen rondom ons zien we die beleven, en die in de organisatie van hun leven rekening houden met de komst van de Heer ? Misschien moeten we de vraag stellen hoe we dat praktisch kunnen beleven.

Even teruggaan naar het evangelie kan ons klaarte bieden. De man die in de parabel op reis gaat is sterk : hij is in staat om gedurende zijn afwezigheid volledig vertrouwen te stellen in zijn personeel en aan ieder volmacht (Grieks : exousian) te geven voor zijn taak. De portier moet daarenboven waken op de terugkomst van de meester, en die zou kunnen gebeuren binst een van de vier waakronden waarin het Romeinse leger de nacht verdeelde (Marcus richt zich klaarblijkelijk tot een Romeins publiek !) :  als hij komt moet de meester niet voor een gesloten deur blijven staan !

Het is zonneklaar dat in afwachting van de komst van de Heer, iedereen de verantwoordelijkheid moet opnemen die hij gekregen heeft. Ieder moet handelen in naam van de Heer, zoals de Heer, met zijn liefde. Er is dan geen kwestie van dat hij “de knechten en de meisjes van dienst zou beginnen te slaan”, zoals Lucas het uitdrukt in dergelijke context (Lc 12,45).

Wij mogen ons identificeren met die dienstknechten aan wie de heer een verantwoordelijke vertrouwensfunctie geeft. De liefde is de olie die de lampen brandend houdt. Het talent dat de Heer ons geeft om het te vermenigvuldigen is dat van zijn liefde. Met die liefde in het hart zien we ongeduldig uit naar de komst van de Heer. Want hij komt niet om te oordelen maar om te redden (Jo 3,17). Hij komt ons redden uit ons gebrek aan vrijheid dat onze verantwoordelijkheidszin en onze liefde in de weg staat. Omdat hij liefde is, verlost de Heer ons van onszelf.

Wij verwachten dan ook de komst van de Heer die ons komt beminnen, ons bevrijden van onszelf, ons redden uit de niet-liefde.
Broeder Mark ( Abdij Orval)

Terug naar : Wekelijkse inspiratie