20 mei 1996 Monniken onder de moslims: vandaag nog steeds zo actueel…
Essay:
Zeven monniken werden op 20 mei 1996 twintig jaar geleden in Algerije ontvoerd – en vermoord. Het geestelijk testament van de abt is schrijnend actueel.
Terwijl in de jaren tachtig duizenden Algerijnen naar Europa trekken als naar het beloofde land, blijven de monniken; solidair met de arme dorpelingen van Tibhirine. Dat dorp was tijdens de bloedige burgeroorlog ontstaan omdat bewoners van de bergen zich in de buurt van de monniken veilig waanden. Geleidelijk aan raakte het leven van de broeders verweven met dat van de dorpelingen. Arts Luc verzorgt er vijftig jaar lang gratis medische hulp, de broeders geven les en delen hun landbouwgrond met de bevolking; ze oogsten gezamenlijk. In afwachting van de bouw van een moskee stellen de monniken een vertrek als gebedsruimte ter beschikking. Soefi-moslims benaderen hen voor een gezamenlijke gebedsgroep, waaruit een interreligieuze dialoog ontstaat. De monniken overwegen vertrek, maar realiseren zich dat ze dan de bevolking alle hoop ontnemen.
Spanningen
In de jaren negentig nemen de spanningen in Algerije toe en krijgen islamistische bewegingen de wind in de zeilen. In 1991 wint het ‘Front Islamique du Salut’ (FIS) de verkiezingen. Daarop pleegt het leger een staatsgreep, annuleert de verkiezingen en ontbindt het FIS. Dan nemen radicale groeperingen de rol van het FIS over. De ‘Groupe Islamique Armé’ (GIA), die zich in de bergen schuilhoudt, maakt duizenden slachtoffers. In 1993 sommeert de GIA alle buitenlanders Algerije te verlaten. Na het verstrijken van het ultimatum vermoorden ze buitenlanders, onder wie twaalf Kroatische gastarbeiders vlak bij Tibhirine. De monniken overwegen vertrek, maar realiseren zich dat ze dan de bevolking alle hoop ontnemen. Ondanks het geweld besluiten ze te blijven. Ze nemen een strikte neutraliteit in acht tussen de strijdende partijen. Ze weigeren bescherming door het leger (‘onze broeders van de vlakte’); broeder Luc geeft gewonde GIA-strijders (‘onze broeders van de bergen’) als medemensen in nood medische hulp. Sober en aangrijpend brengt Xavier Beauvois in zijn film ‘Des hommes et des dieux’ (2010) in beeld hoe de broeders ieder voor zich beslissen over blijven of weggaan.
Twee maanden later, op 30 mei 1996, zijn alleen hun hoofden teruggevonden.
Ontvoerd
Op 20 april is het precies twintig jaar geleden dat de zeven monniken uit het klooster werden ontvoerd (enkelen ontkwamen). Twee maanden later, op 30 mei 1996, zijn alleen hun hoofden teruggevonden. Wij, die in deze bloedige Goede Week in Brussel de gruwelen van IS zien, zijn geneigd een link te leggen met islamistisch terrorisme. Niet vreemd: hoewel de precieze toedracht altijd onduidelijk is gebleven (ook het leger kan een dubieuze rol gespeeld hebben), hekelde de GIA in een perscommuniqué over de executie de ‘bekeringsijver’ van de monniken die moslims van het ‘goddelijke pad’ afbrachten. Hun dramatische einde bracht het verborgen monniksleven aan het licht, verbonden met de armen, en in gesprek met moslims die, zo geloofden de monniken, hun eigen weg naar God bewandelden.
Het testament van de abt is een van de grote spirituele teksten uit de vorige eeuw.
Pioniers
Ooit waren monniken in onze streken pioniers, met een voorkeur voor stille en ontoegankelijke gebieden, waar ze woeste gronden in cultuur brachten, zoals op Schiermonnikoog of bij de Achelse Kluis. De monniken van Tibhirine pionierden op een ander terrein: dat van de dialoog met de islam. Daarbij zagen ze af van zieltjeswinnerij en eerbiedigden ze het verschil. Daarvan getuigt ook het geestelijk testament dat de prior Christian de Chergé in een gesloten envelop aan zijn broer toevertrouwde met de mededeling: mocht mij iets overkomen, open dan deze brief. Dat moment brak in het voorjaar van 1996 aan. In niet meer dan een A4’tje vat broeder Christian de kern van zijn leven samen. Dit testament is een van de grote spirituele teksten uit de vorige eeuw.
Het is twintig jaar geleden dat de zeven monniken verdwenen op een weg, waarop alleen deze tekst nog oriëntatie biedt. Nu ‘Tibhirine’ zo dichtbij is gekomen, is hun perspectief extra indringend – als we het al kunnen peilen. Er is geen betere gelegenheid dan in dit weekend om over broeder Christians ‘verloren leven’ te lezen. En zo de monniken van Tibhirine te eren.
Stefan Waanders was directeur van de Stichting Thomas More en sprak in Marokko met de laatst overlevende monnik van Tibhirine.
Als ik ooit – en dat kan vandaag al zijn – het slachtoffer word van het terrorisme, dat nu blijkbaar alle vreemdelingen wil treffen die in Algerije wonen, dan zou ik graag hebben dat mijn gemeenschap, mijn kerk, mijn familie zich herinneren dat mijn leven was GEGEVEN aan God en aan dit land. Dat ze aanvaarden dat de enige Meester van alle leven niet vreemd kan zijn aan dit brute einde.
Dat ze voor mij bidden: hoe zou ik een dergelijk offer waardig bevonden worden?
Dat ze een verband leggen tussen deze dood en de even gewelddadige dood van zoveel andere mensen waaraan men onverschillig voorbijgaat, omdat de slachtoffers naamloos blijven.
Mijn leven is niet meer waard dan dat van een ander. Ook niet minder. In ieder geval heeft het niet meer de onschuld van de kinderjaren. Ik heb lang genoeg geleefd om te weten dat ik mede schuld heb aan het kwaad dat in de wereld helaas lijkt te zegevieren, zelfs aan het kwaad dat me blindelings kan treffen. Als het zover is, zou ik graag in een flits de luciditeit hebben die me in staat stelt vergeving te vragen aan God en aan mijn broeders in het menszijn en tegelijk van ganser harte hem te vergeven die mij ombrengt. Ik verlang een dergelijke dood niet.
Het lijkt me belangrijk dit uitdrukkelijk te stellen. Ik zie immers niet hoe ik mij erover zou kunnen verheugen dat dit volk, waarvan ik houd zonder onderscheid, van mijn dood wordt beschuldigd. Wat men misschien de ‘genade van het martelaarschap’ zal noemen, is te duur betaald als ik ze verschuldigd zou zijn aan een Algerijn, wie dan ook, vooral als hij beweert te handelen uit trouw aan wat volgens hem de islam is. Ik ken de minachting die de Algerijnen in het algemeen ten deel is gevallen. Ik ken ook de karikaturen van de islam die door een bepaald islamisme in de hand worden gewerkt. Het is al te gemakkelijk zich een goed geweten aan te praten door deze religieuze weg te identificeren met de verschillende vormen van fundamentalisme van zijn extremisten.
Algerije en de islam zijn voor mij iets anders, ze zijn een lichaam en een ziel. Dat heb ik, denk ik, vaak genoeg verkondigd. Ik heb niet verzwegen wat ik ervan ontvangen heb, en dat ik er zo vaak de leidraad van het evangelie in heb teruggevonden, dat ik trouwens in Algerije heb leren kennen op de knieën van mijn moeder, mijn allereerste kerk. En toen al gebeurde dat met respect voor de moslimgelovigen.
Mijn dood zal natuurlijk allen gelijk lijken te geven die mij afdeden als naïef of een idealist: ‘Zeg eens, hoe denk jij er nu over!’ Maar die mensen moeten weten dat wat mij het meest kwelt en nieuwsgierig maakt, eindelijk een bevrijdend antwoord zal krijgen. Ik zal immers, als het God behaagt, mijn blik kunnen laten opgaan in die van de Vader om samen met Hem naar zijn moslim- kinderen te kijken. Dan zal ik ze zien zoals Hij ze ziet, badend in het licht van Christus’ heerlijkheid, vrucht van zijn Passie en bekleed met de gave van de Geest, die altijd met verborgen vreugde gemeenschap tot stand zal brengen en, spelend met alle verschillen, de overeenkomsten herstelt. Dit verloren leven. Helemaal van mij, helemaal van hen.
Ik dank God die het blijkbaar in zijn geheel voor die VREUGDE heeft bestemd, ondanks en niettegenstaande alles.
In deze DANK, waarmee nu alles over mijn leven is gezegd, sluit ik jullie natuurlijk ook in, mijn vrienden van gisteren en van vandaag, en jullie, mijn vrienden van hier, die samen met mijn moeder en mijn vader, met mijn zusters en mijn broers en hun familie het honderdvoudige zijn dat mij geschonken werd, zoals beloofd was!
En ook aan jou, mijn vriend van het laatste ogenblik, die niet geweten heeft wat je deed. Ja, deze DANK en dit À-DIEU zijn ook gericht aan jou in wie ik het gelaat van God zie. Moge het ons gegeven zijn elkaar als gelukkige moordenaars weer te vinden in het paradijs, als het God behaagt, die ons beider Vader is. AMEN!
Insjallah! Algiers, 1 december 1993,
Tibhirine, 1 januari 1994 Christian (de Chergé)
Bronvermelding: Dagblad Trouw Stefan Waanders − 26/03/16