Zoals gewoonte verslaat Johannes de gebeurtenissen met grote vrijheid. Hij spiegelt ze waarschijnlijk aan een crisistoestand in zijn eigen gemeenschap die te kampen heeft met Joden en de opkomende doceten en gnostiekers. In deze situatie bevestigt Johannes met klem de realiteit van de Menswording en de voortzetting ervan in de Eucharistie. Hij laat ook ons de vereisten kennen van het geloof, en de centrale plaats van de Eucharistie in de Kerk.
Als Johannes de werkelijkheid van de Menswording benadrukt, waarschuwt hij ons nochtans tegen een magische duiding van het sacrament : “Het is de Geest die levend maakt, het vlees helpt niets” (Jo 6,63). In de ogen van Johannes is het niet de fysische ‘vlees en bloed’-werkelijkheid die we moeten ‘eten’, maar de hemelse Mensenzoon, en dat betekent : hem onthalen in geloof, zoals hij dat nadien uitdrukt : “Wie mij eet zal leven door mij” (Jo 6,57).
In plaats van de nadruk te leggen op vlees en bloed, alsof dat de ‘werkelijke tegenwoordigheid’ doet gelden, moeten we dieper ingaan op de Johannische symboliek van het voedsel. Johannes zet er ons op de weg als hij de vrucht aanduidt van dat ‘opeten’ : de gelovige “blijft in mij, en ik in hem” (Jo 6,56). Deze uitdrukking gaat veel verder dan alleen het opnemen van voedsel : men wordt er opgegeten zowel als men opeet ! Het sacrament heeft tot einddoel, in communie te zijn met Jezus. En deze communie is mogelijk door het feit dat “de Mensenzoon is opgestegen naar waar hij vroeger was” (Jo 6,62). Wij communiceren aan het getransformeerde, hemelse, spirituele lichaam van Christus. In feite, wij communiceren aan Christus in de mate van ons geloof in hem. “Het vlees dient tot niets” : te communie gaan zonder geloof dient tot niets.
Maken we de balans op. Gans het hoofdstuk 6 van Johannes draait rond de vraag : “Hoe Jezus vinden ?”. De menigte die hem volgt denkt hem gevonden te hebben en wil hem “nemen” met geweld (Jo 6,15). Jezus ontsnapt, en de menigte is “op zoek naar Jezus” (Jo 6,25). Ze vindt hem in de synagoge, maar verliest hem omdat ze Jezus’ aanspraken buitensporig vindt. De ene na de andere morren en haken af. In deze waarheidsproef, stelt Jezus zijn naaste leerlingen voor een beslissende keuze : “Jullie willen toch niet óók weggaan ?” (Jo 6,67). Als antwoord bevestigt Simon-Petrus, woordvoerder van de Twaalf, zijn trouw aan Jezus in de eerste persoon meervoud : “Heer, naar wie zouden we gaan ?” In de persoon van Jezus erkent hij “de heilige van God”, en dat alleen laat toe te geloven dat Jezus “de woorden heeft van eeuwig leven” (Jo 6,68).
Voor de christenen die leven na Jezus’ heengaan, laat de eucharistie toe hem te ontmoeten, ontmoeting die een “in hem blijven” is (Jo 6,57). De eucharistie, lichaam en bloed, schenkt aan de gelovigen wat zij zochten toen Jezus met hen was : het eeuwig leven nu reeds, en het “blijven” met hem. De Joden die Jezus zochten, zijn daar niet toe gekomen, omdat zij Jezus’ identiteit niet aanvaardden.
De crisis die dat teweeg bracht, werd voor veel leerlingen fataal. Voor wie met Jezus gebleven zijn, werd ze het noodzakelijke louteringsproces om uiteindelijk in hem de Heilige van God te erkennen, de Messias, die de woorden heeft van eeuwig leven.
De huidige crisis die de Kerk doormaakt heeft ongetwijfeld complexe en meervoudige oorzaken. Staan wij echter niet voor dezelfde fundamentele vraag die zich indertijd stelde aan Jezus’ leerlingen, en die gaat over de identiteit en de zending van Christus en zijn Kerk ?
Op die vraag is ons geloofsgetuigenis is het enige geldige antwoord.
Broeder Mark uit de Abdij van Orval.
Terug naar wekelijkse inspiratie