22e Zondag (B-jaar 30 augustus ) Homilie op Marcus 7, 1 … 23

Nog altijd vandaag nemen de observante Joden geen loopje met die reinheid, en hun verlangen tot reinheid tegenover God drukken ze uit in veelvuldige rituele abluties. De dood is een onreinheid, en dus moeten ze een bad nemen als ze een lijk aangeraakt hebben. Daar de slaap beschouwd wordt als een kleine dood, moeten bij het ontwaken de handen gewassen worden. De handen ook wassen vòòr het eten, als men zijn schoeisel of zijn haar heeft aangeraakt, na het naar het toilet gaan, of nog na een bad genomen te hebben. Nog altijd beschouwen ze dat een druiventros rein blijft zolang hij aan de druivenrank hangt, maar dat hij, eens geplukt, onrein wordt zo een niet-jood hem aanraakt. Ook een fles of een vaatje wijn, door een niet-jood aangeraakt, worden onrein en mogen niet meer gebruikt worden.

In die context begrijpen we dat de Farizeeën en de wetgeleerden nogal kribbig doen als ze zien dat Jezus’ leerlingen eten zonder zich de handen te wassen.

Wat ons opvalt is eerder de heftigheid waarmee Jezus hen tot antwoord dient, alsook de verve waarmee Marcus er ons het verhaal van brengt (onze liturgische tekst heeft zelfs 9 verzen overgeslagen !).

Bij het onthaal van de heidenen die zich bekeerden, is het beginnend christendom gestoten op de Joodse reinheidsopvatting. Die regels van de rituele reinheid bij de maaltijden, beletten elke omgang met niet-joden, zelfs als ze broeders in het geloof geworden waren. Door het huis van een niet-jood binnen te gaan werd men immers onrein (cf. Jo 18,28). We vinden een voorbeeld van deze moeilijkheid in de Handelingen van de Apostelen (10,1 tot 11,18). We zien er dat Petrus in persoon nog gevangen zit in de joodse “voedingstaboes” bij zijn ontmoeting met de niet-joodse Cornelius. De gemeenschap van Marcus heeft zeker te maken gehad met dergelijke problemen. Daarom heeft Marcus duidelijk de bevrijdende boodschap van Jezus in het licht gesteld : “Wat van buitenaf in de mens komt, kan hem niet onrein maken. Maar wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein” (Mc 7,15).

Jezus wijst zijn tegenstrevers op de dubbelzinnigheid die hen belaagt wanneer ze menselijke tradities verwarren met de Wet van God. De Joden die deze “traditie van de oudsten” niet naleefden, werden door de Farizeeën bestempeld als “dat volk dat de Wet niet kent” (cf. Jo 7,49). De bekommernis om uiterlijk de Wet na te komen blijft ten allen tijd een gevaar voor de “godvruchtige” personen : ze beschouwen zich gemakkelijk beter dan de anderen, maar vol van zichzelf blijft hun liefde in gebreke (cf. Mt 23,23). Zo kunnen ze vergeten dat ook zij Gods barmhartigheid nodig hebben.

Wie behagen schept in dat legalisme, vindt er een bron van zelfbehagen die dicht staat bij de hypocrisie die Jezus op de korrel neemt.

Na deze discussie met zijn tegenstrevers roept Jezus het volk samen voor een belangrijk onderricht (Mc 7,14-23). Het gaat nu niet meer over abluties, maar over eten en drinken. Jezus’ onderricht beperkt zich ook niet tot de Joodse rituele voorschriften, maar verbreedt zich tot de algemene opvatting over rein en onrein.

Het is niet de onreinheid van de handen die moet bestreden worden, of die van spijzen, zegt Jezus,  maar de onreinheid die van binnen de mens komt, en die veel vreselijker is dan die van buiten komt (Mc 7,15). Dit “van binnen” wordt onmiddellijk verklaard door “het hart van de mens” (Mc 7,21). Het hart wordt hier begrepen in de bijbelse zin als de zetel van de persoonlijkheid en van de wil. Het zijn de “slechte gedachten” die uit het ‘hart’ komen die de onreinheid veroorzaken. Marcus heeft zeker de bedoeling niet hier met een leer te komen over de radicale perversie van de natuurlijke mens (cf. Rom 3,9-18). Wel wil hij de lezer laten begrijpen dat de onreinheid die uit het hart komt zoveel erger is dan de fysische contacten waar de Farizeeën zo beducht voor waren. Marcus somt dan ook een indrukwekkend getal op van de onreinheden die uit het hart komen, en die veel erger zijn in Gods ogen dan de pekelonreinheden waar de Farizeeën zoveel kas van maakten.

We zien hier welke ongehoorde bevrijding Jezus gebracht heeft met zijn visie op de onreinheid ! De leerling van Jezus moet niet meer beducht zijn zich onrein te maken, en onbekwaam te worden God te dienen, uit schrik zijn reinheid te verliezen door uiterlijk contact. Vrij van alle farizeïsche regels kan hij met gelijk wie zijn maaltijd gebruiken.

Broeder Mark  uit de abdij van Orval

Terug naar wekelijkse inspiratie