Het johannesevangelie neemt de radicale optie geen doopsel van Jezus te vermelden. De Doper stelt zich eenvoudigweg voor als de getuige van Jezus die zal dopen met de Geest (Jo 1, 32-34).
Voor Lucas is de neerdaling van de Geest gebedsverbonden : “toen Jezus na zijn doopel aan het bidden was, werd de hemel geopend en daalde de heilige Geest in de gedaante van een duif op hem neer” (Lc 3, 21-22).
Bij Mattheüs weigert Johannes Jezus te dopen. Maar Jezus dringt aan : “het is goed dat we op deze manier de gerechtigheid volledig vervullen” (Mt 3,15). De gerechtigheid van het Oude Verbond vervult zich met het doopsel van Jezus, die de zondige mensheid op zich neemt hoewel hij zelf geen zonden te belijden heeft. Het Nieuwe Testament wordt ingehuldigd met de neerdaling van de Geest op Jezus. Met Jezus begint de mensheid die leeft van de Geest. Gedurende zijn prediking zendt Jezus zijn apostelen niet uit om te dopen (Mt 10, 5-42). Hij zendt hen maar dopen na zijn verrijzenis (Mt 28,19). Dan is hij door de Geest met zijn lichaam opgenomen in het leven van God, en kan dit leven ons door de Geest in het doopsel medegedeeld worden.
En zo komen we tot het evangelie van vandaag. Marcus heeft de traditionele data omtrent de Voorloper geweldig ingekort. Hij vat ze samen in twee zinnen : “Na mij komt iemand die krachtiger is dan ik … Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen in heilige Geest” (Mc 1, 7-8). Al de aandacht gaat naar Jezus die, komend uit het water, de hemel ziet openscheuren en de Geest op zich neerdalen (v. 10). Het is als het antwoord van God op de kreet van Jesaja die het Oude Testament samenvat : “Scheurde u maar de hemel open om af te dalen !” (Jes 63,19).
God verbreekt zijn lange zwijgen. Iets totaal nieuw begint. God spreekt tot Jezus als tot zijn Zoon : “Jij bent mijn geliefde Zoon …”. Marcus brengt het verhaal onder zijn directe, meest oorspronkelijke vorm. Alles gebeurt er tussen de Vader en de Zoon. Marcus zal de intimiteit van die goddelijke filiatie later nog onthullen in de toon van Jezus’ gebed : “Abba, Vader” (Mc 14,36), die de kinderlijke genegenheid en tederheid uitdrukt.
Jezus is Zoon van God doordat hij ontvangen is door de Geest. Zoals ieder mens moet hij echter worden wie hij is. Op zijn twaalfde is hij zich reeds goed bewust van zijn persoonlijkheid : “Wist u dan niet dat ik bij mijn Vader moet zijn ?”(Lc 2,49). Echt mens moet hij ook zijn rijpingstijd doormaken. Volgens de ontdekking van de rechearch in neurologie is de prefrontale cortex de laatste aanwinst van de evolutie. Afwezig nog bij de apen, is hij bij de mens de zone van de verantwoordelijkheidszin, van de zelfmeesterschap, van de mogelijkheid te plannen en te prioriteren. Kortom, de zetel van de persoonlijkheid. Die prefrontale hersenen zouden bij de mens maar rond zijn dertig jaar tot volwassenheid komen.
Wanneer Lucas de neerdaling van de Geest op Jezus verhaalt, dan voegt hij daar onmiddellijk aan toe : “Jezus begon zijn verkondiging toen hij ongeveer dertig jaar was” (Lc 3,23). Jezus is nu ten volle bewust van zijn persoonlijkheid van Zoon van de Vader, bekleed met de Geest. De Zoon van God onder ons heeft zijn volle menselijke rijpheid bereikt. Hij neemt er de verantwoordelijkheid van op. Hij begint de Goede Boodschap te verkondigen dat God Liefde is.
Kind, schikte Jezus zich naar zijn ouders (Lc 2,51). Het was zijn manier om te leven als Zoon van de Vader. Nu hij zijn volwassenheid bereikt heeft, drijft de Geest die hem vervult naar de woestijn. Alleen met zichzelf tegenover de Vader, zal hij zichzelf aanvaarden ten uiterste. Zijn leven wordt speuren naar het Enig Noodzakelijke.
Voor ons gaat het, per analogie, evenzo. Bij ons doopsel, dat we meestal als kindje ontvangen hebben, ontvingen we het zoonschap Gods in deelname met Christus. Onze menselijkheid heeft moeten groeien, zich zoeken, steeds nieuw evenwicht vinden, om ons te brengen tot de ouderdom waarop we onze verantwoordelijkheid als christen kunnen nemen in het leven. In de sacramenten ontvangen we gans de liefde van God, al de kracht van de Geest, maar we moeten er nog mee aan de slag. En om te beginnen onze menselijke groei ondersteunen. “Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind”, zegt Paulus (1Cor 13,11). Als kind kon ik mijn doopsel bleven zoals een kind dat kan. En Paulus gaat verder : “Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten”. Er zijn immers kinderen van God die weigeren spiritueel te groeien.
Zij vinden hun voldoening in een magische geloofsovertuiging die iedere verantwoordelijkheid ontwijkt. In hun zienswijze is het immers God die alles schikt en alle touwtjes trekt. Ze zien echter over het hoofd dat God ons als vrije mensen wil, verantwoordelijk voor wat Hij ons gegeven heeft : ons leven, onze talenten, onze taak. We hebben niet te bidden opdat God in onze plaats zou tussenkomen, maar opdat Hij ons de moed zou geven aanvaarden te worden wat we moeten zijn, en opdat Hij ons dat door de Geest zou laten ontdekken.
Als de Geest ons overweldigt, zijn we bevrijd van alles wat niet het Enig Noodzakelijke is. We zijn zelfs bevrijd van onszelf, want alleen telt nog de liefde van God aan wie wij toebehoren.
Wij beleven ons doopsel.
(Broeder Marc uit de Abdij van Orval)
Terug naar de wekelijkse inspiratie