24e Zondag (13 september ) Homilie op Marcus 8, 27 – 38

Het is nu misschien bijna twee jaar dat Jezus met deze pedagogie op weg is met zijn leerlingen, en hij beslist even polshoogte te nemen. Waar staan ze nu ? Hij doet het “op weg” (Mc 8,27), alsof het gaat om iets onbelangrijk, zodat de leerlingen hun spontaneïteit bewaren. Wat zeggen de mensen ? De vraag is niet compromitterend, en de antwoorden komen los, met een samenvatting van Jezus’ impact op de menigte : hij zou een nieuwe Johannes de Doper zijn, Elias die de Messias aankondigt, ofwel een profeet.

Dan eerst komt hij met de echte vraag die hij wilde stellen : “Maar voor u, wie ben ik ?”

Petrus, altijd haantje de voorste, springt op het antwoord : “U bent de Messias”. Zijn antwoord is als een bliksemflits. Een echte rechte geloofsbelijdenis. Uit zijn mond hoort Jezus dat zijn leerlingen ertoe gekomen zijn hem zijn ware identiteit te geven van Messias, door God gezonden om zijn Rijk op aarde te vestigen.

Jezus’ eerste reactie verwondert echter : “Hij verbood hun streng met iemand over hem te spreken” (Grieks : epetimèsen, Mc 8,30). Zij moeten zich eerst het juiste idee kunnen vormen over de Messias die Jezus is. En alleen zijn Passie en zijn Verrijzenis zullen hen toelaten de ware toedracht te kennen van het mysterie van zijn persoon en van zijn zending. Het is dan ook voor de eerste maal (“Hij begon, v.31) en openlijk (v.32), dat Jezus de reden geeft om zijn Messias-zijn verborgen te houden : God wil echt met ons zijn. De Messias is niet alleen Gods vertegenwoordiger, hij is ook een nederige en lijdende Mensenzoon. Hij komt niet onder ons met superioriteit, maar hij neemt op zich de sombere kanten van het mensenbestaan, de verlatenheid, het lijden, de onterechte vernedering en ten slotte de dood, deze ergste vijand van de mens. Dat messias-zijn van Jezus zal slechts na de verrijzenis kunnen verkondigd worden, nadat God het met de verrijzenis zal bekrachtigd hebben (cf. Mc  9,9).

Petrus kan die aankondiging van de Passie niet aannemen. Nog maals neemt hij het voortouw. Hij neemt Jezus apart en begint hem de les te spellen (v. 32, Grieks : èrchato epitimân). Maar Jezus draait hem de rug toe en richt zich tot de leerlingen (v.33). Niet de Meester moet zijn leerlingen volgen, maar de leerling zijn meester. Jezus aanvaardt geen compromis. Zijn vastberaden reactie wijst op de ernst van het meningsverschil. Jezus van zijn passie willen afwenden komt erop neer hem tot ongehoorzaamheid aan God op te zetten. Dat kan maar het werk van de duivel zijn, die daar reeds een poging toe ondernomen heeft bij het begin van zijn openbaar leven (Mc 1,12-13; Mt 4,10).

De strenge taal van Jezus voor Petrus is geldig voor allen wie hem willen volgen (v.34). Vanaf hier begint het tweede deel van het Marcusevangelie met een duidelijke scheidingslijn. Omwille dat Jezus passie en dood op zich neemt, erkennen de leerlingen hem niet echt als Messias. Hun houding wordt duidelijk bij het passieverhaal. Niet alleen Judas (Mc 14,10-11 : het verraad), maar ook Petrus (Mc 14,26-32 ; 66-72 : de verloochening), Jacobus et Johannes (Mc 14,32-42 : zij slapen te Gethsemani), en uiteindelijk alle leerlingen (Mc 14,50 : “Ze lieten Hem allemaal in de steek en vluchtten weg”) laten Jezus alleen.

Jezus’ woorden voor de menigte over de voorwaarden om hem te volgen, (Mc 8,34-35), worden door Marcus gericht aan christenen die opgeschrikt zijn door de vervolging, waarbij sommigen, om te ontsnappen aan gevaar en dood, geneigd zouden zijn te verzaken aan hun geloof in Jezus. Wie leerling wil worden van de Heer, moet hem gelijk worden door Jezus’ leven op zich te nemen, met de paradox te moeten komen tot de heerlijkheid doorheen lijden en dood. Zijn leven willen redden, is het verliezen; het verliezen voor Christus is het redden.

Broeder Marc uit de abdij van Orval