Voor de tweede maal kondigt hij zijn lijden aan en zijn dood (Mc 9, 30-31). Maar nu zegt hij niet meer dat de Messias zal verworpen worden door de mensen (Mc 8,31), maar dat hij zal overgeleverd worden aan de mensen. Marcus zal zich vervolgens in het Passieverhaal aan deze uitdrukking houden : Judas levert Jezus over aan de hogepriesters (Mc 14,10); deze aan Pilatus (15,1,10) en Pilatus aan de soldaten (15,15).
De passieve zinswending van deze tweede aankondiging :”de Mensenzoon wordt overgeleverd”, is een manier om de actie van God uit te drukken. De apostelen moeten begrijpen dat er hier geen spraak is van een overwinning van het kwaad, maar dat Gods plan zich verwezenlijkt door zijn Zoon over te leveren : “Hij heeft zijn enige Zoon niet gespaard, maar hem overgeleverd voor ons allen” (Rm 8,32); “God heeft danig de wereld bemind dat Hij zijn Zoon gegeven heeft” (Jo 3,16).
De apostelen luisteren misschien wel, maar zij zijn er niet op uit om te begrijpen : hun hart is er niet om hem te ondervragen (v.32). En wat doen ze als Jezus hen onder elkaar laat terwijl ze terugkeren naar Kafarnaüm ? Zij werken hun frustratie uit door ruzie te maken om te weten wie er van hen eerste minister zal worden als Jezus aan de macht komt. Ze klampen zich vast aan hun hoop op een aardse Messias. Ze hebben eenvoudigweg Jezus’ woorden naast zich neergelegd.
Hoe zal Jezus reageren ? Hij zwijgt en laat de apostelen uitrazen. Eerst als ze thuisgekomen zijn vraagt hij waarover zij getwist hebben. En als ze verlegen blijven zwijgen, zal hij ze niet overrompelen met een berisping, maar gaan zitten voor een gemoedelijk gesprek. En gemoedelijker en meer ontwapenend kan het niet, want hij plaatst een kindje midden in de kring van zijn leerlingen.
Jezus wendt al zijn pedagogisch genie aan om zijn apostelen nogmaals, en nu op een andere manier, uit te leggen dat hij niet gekomen is om de macht te nemen en te heersen zoals zij dat van hem verwachten. Wat hij hen wil bijbrengen is voor hem van kapitaal belang. Opdat de apostelen zijn zending zouden begrijpen, zal Jezus hen iets mededelen over het wezen zelf van God. Hij plaatst een kind in hun midden, hij neemt het in de armen, of op de arm, en hij zegt : “Wie een kind als dit opneemt, neemt mij op, en wie mij opneemt neemt niet mij op maar Hem op die mij gezonden heeft.”
Dit gebaar heeft een onvermoede draagwijdte. Een kind opnemen, het midden in de groep plaatsen, het omarmen, dat alles gaat in tegen de gebruiken van die tijd. De kinderen kregen toen geen speciale aandacht. Het waren onaanzienlijke wezens. En Jezus komt zeggen dat God zich erkent in dat kind, hulpeloos, afhankelijk, aangewezen op onze zorg. De Mensenzoon door God gezonden is hulpeloos, afhankelijk van de mensen. Zij kunnen Hem verwerpen. Zij kunnen Hem bespotten. Zij kunnen Hem aan het kruis slaan. De mensgeworden God openbaart de onteigening van God.
God is liefde, en als liefde is God van zichzelf onteigend. Als je iemand echt bemint, dan ben je niet meer aan jezelf, dan ben je aan je beminde. In de liefde heb je niet het minste meerderwaardigheidsgevoel ten opzichte van je beminde. Integendeel, je bent één en al bewondering naar je beminde toe. Liefde is ontdekking van iets mooiers, iets groters dan jezelf. De ouders bewonderen hun kind en hun wens is dat hun kind het in het leven beter doet dan zijzelf. Zij voelen zich niet vernederd als hun kind het verder brengt dan zijzelf. Integendeel, zij zijn er fier om. De liefde onteigent hen van de drang zelf de grootste te zijn.
Zo is ook God door zijn liefde onteigend van wat wij grootheid noemen : Hij komt tot ons als een kind in een kribbe, Hij sterft als de laatste der laatsten tussen twee boosdoeners aan een kruis. Zijn oneindige liefde maakt Hem oneindig klein en nederig. Hij erkent zich in een klein kind. Gods grootheid is Liefde die oneindig groot is, en die dus vermag oneindig klein te zijn. Gods oneindig geluk is het geluk van de Liefde die ten volle met ons wil zijn, die mens wil zijn met ons tot in ons lijden en sterven. Door zijn liefde onteigent God zich van wat wij almacht noemen. God is liefde die almachtig is : almacht die toelaat tot het uiterste te gaan van de liefde, die vermag zijn leven te geven, zich door mensen gevangen te laten nemen en naar de dood te slepen.
Dat heeft Marcus goed begrepen. Waar Mattheüs en Lucas noteren : “De Mensenzoon zal overgeleverd worden in de handen der mensen”, schrijft Marcus : “De Mensenzoon levert zich over in de handen der mensen”. God is, als liefde, overgeleverd in onze handen. De liefde onteigent God van zijn geluk, van zijn almacht, van zijn grootheid. Dat is de duizelingwekkende kenosis, waarover Sint Paulus spreekt, de ontlediging van God in zijn Zoon die mens geworden is (Fil 2,6). Anders dan de eerste mens, die aan God gelijk wilde worden (Gen 3,5), heeft Christus, die van eeuwigheid bestond in de gestalte van God, de rang en de voorrechten van God prijsgegeven door mens te worden en als een slaaf te sterven aan een kruis.
Door zich te erkennen in een kind, door met ons te willen lijden en sterven, maakt God in Jezus kenbaar wie Hij is : Liefde. De liefde is nederig, de liefde zoekt geen macht. “Waar de nederigheid is, daar is de liefde”, zegt sint Augustinus. “Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen zijn en de dienaar van allen” (v.35). Hij moet leren leven zoals God.
Dat zegt Jezus ons vandaag.
Zo wij willen weten hoe God is, dan moeten we leren leven zoals God, nederig, in de liefde van hem die dient.
Broeder Marc uit de Abdij van Orval