26e Zondag ( B-jaar 27 september) Homilie op Marcus 9, 38 – 50

Als aanleiding van dit onderricht, had Johannes, een van de gebroeders “donderzonen” (cf. Mc 3,17), onverdraagzaamheid getoond. Volgens hem moesten alle rechten op het verrichten van genezingen in naam van Jezus, voorbehouden blijven aan de leerlingen die met Jezus op stap zijn. Hebben die er niet voor ‘betaald’ door alles achter te laten om Jezus te volgen ? Hebben zij dan ook geen exclusiviteit op de macht die er van Jezus uitgaat ?

Jezus stelt hem echter in het ongelijk. Er zijn geen rechten of exclusiviteiten op de genade die gratis van God komt. Jezus zegt het kernachtig : “Wie niet tegen ons is, is voor ons” (v.40). Men hoeft zich niet competitief en zeker niet agressief op te stellen als het gaat om het verkondigen van het Rijk Gods. Paulus zal dezelfde stelling innemen : “Maar wat doet het er toe ? Hoe dan ook, met of zonder bijbedoeling, wanneer Christus maar wordt gepreekt ! Daarover verheug ik mij en zal ik me ook blijven verheugen” (Fil 1,18).

Jezus gaat zelfs nog een stapje verder. Een glas water, geschonken door een tegenstander aan een christen heeft zijn volle waarde. Christus zal dat gedenken op de dag van het Oordeel (cf. Mt 25,31-46).

Vandaar stapt Jezus over naar de verhoudingen binnen de christelijke gemeenschap.

Harmonieus met elkaar leven sluit alle ergernis uit, en het ergste is wel : “één van deze kleinen die op Mij vertrouwen ten val brengen” (v.42). Jezus zal hier suggestieve beeldspraak gebruiken, waarvan de betekenis ons soms een beetje ontsnapt. Marcus geeft als volgt het woord van Jezus weer : “Het is beter voor je eenhandig het leven binnen te gaan, dan met je beide handen geworpen te worden in de Gehenna, in het nooit dovend vuur”. In onze vertaling wordt Gehenna vertaald door “hel”, en dat is niet helemaal hetzelfde. De Gehenna is een smalle vallei ten zuiden van Jeruzalem. Zij deed dienst als openbare vuilnisbelt. Er brandde altijd vuur en de wormen vonden er hun gade. Bij epidemie werden er ook lijken verbrand. Voor Jezus’ tijdgenoten riep die plaats het lot op van hen die zich van God zullen afgesloten hebben. Jesaja schrijft reeds over die horrorplaats : “Wanneer zij naar buiten de stad gaan, zullen zij de lijken zien van de mensen die tegen Mij in opstand zijn gekomen : hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgaan” (Jes 66,24). Jezus’ uitspraak, die de ergernisgevers naar die plaats verwijst, moest dus wel de geesten treffen.

De “hel” in het Oudtestamentische denken was iets anders. Men verbeeldde zich een onderaardse ‘hal’, waar de doden wachtten op het Laatste Oordeel.

Om goed de betekenis te begrijpen van de verzen 42 tot 48, die spreken over het leven in vrede met elkaar, moeten we er de verzen 49 en 50 bijnemen, die in de officiële lezing weggelaten zijn :

[49] Want iedereen zal met vuur gezouten worden.
[50] Zout is iets goeds. Maar als het zout zouteloos wordt, waarmee zul je het dan weer zout maken ? Heb zout in jezelf, en leef in vrede met elkaar.

Jezus voegt er inderdaad aan toe, dat we allen iets moeten opgeven om de vrede te bewaren (“faire la part du feu”, zegt men in het Frans !), maar dat er daar een voorwaarde aan verbonden is : het moet geschieden met het zout van de liefde.

Wanneer een Jood in de tempel een offer bracht, werd het maar geldig geacht als hij er een handvol zout bovenop legde (Lev. 2,13). De geste was betekenisvol in een wereld waar het zout het enig bewaarmiddel was. Het was openbaar verklaren : “ik draag dat offer op aan God uit trouw, zo duurzaam als met zout bewaard”. Gebracht zonder liefde is ellk offer waardeloos.

Jezus vraagt dat we dat zout van de trouwdurende liefde in ons zouden hebben : we kunnen maar met elkaar in vrede leven, als we iets van onszelf uit liefde kunnen opofferen. Om samen te kunnen leven in liefde, moeten we ons soms ontdoen van een ‘hand’ (het is het Hebreeuws voor ‘een manier van handelen’), of van een ‘oog’, (een zienswijze), of misschien zal met een ‘voet’ een ‘koerswijziging’ noodzakelijk blijken. Maar in ieder geval, is iets van zichzelf prijsgeven om in vrede te leven slechts geldig, als het geschiedt met het zout van de liefde. Zo niet werkt het frustrerend en begint er een spiraal van zelfverdedigende agressiviteit.

“Iedereen zal met vuur gezouten worden”, stelt Jezus (v.49). Inderdaad, om in liefde te leven met iemand, moeten we altijd iets prijsgeven van onze ziens- of handelswijze, en een “hand”, “voet” of “oog” laten varen. Dat is slechts mogelijk uit liefde. Onze liefde bewijzen we spontaan door een geschenkje te geven dat ons kost, door aan de geliefde iets af te staan dat ons dierbaar is.

Nu we dit van Jezus gehoord hebben, zijn we al enigszins bereid om te luisteren wat Hij ons volgende zondag zal leren over de huwelijkstrouw, die slechts haalbaar is in het offer gebracht uit liefde (Mc 10,2-12).

 

Broeder Marc uit de abdij van Orval