2e Zondag ( B-jaar 18 januari 2015) Homilie op Johannes 1, 35 – 42

Die uitdrukking verwijst ons naar de profeet Jesaja, die er vooral in zijn hoofdstuk 53 een portret van schetst. De eerste christenen zullen er Jezus in herkennen. Waarom heeft de Griekse redacteur van Johannes verkozen ‘ebya’ te vertalen door ‘lam’ in plaats van door ‘dienaar’? Waarschijnlijk omdat op het einde van het evangelie Jezus zal sterven als “het Lam dat de zonden van de wereld wegneemt” (Jo 1,29), op het ogenblik dat te Jeruzalem het paaslam geslacht wordt. Johannes is een evangelist die vooruit ziet. Reeds bij het begin van zijn prediking begint Jezus zijn bestemming van Messias.

De twee leerlingen moesten toch wel wat lef hebben om hem te vergezellen. Hun meester had Jezus aangewezen als hem van wie Jesaja gezegd had :“Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht“ (Jes 53,3).
Ze volgden hem misschien wel een beetje op afstand. Maar zodra wij aanstalten maken om hem te vergezellen, keert Jezus zich om en vraagt : “Wat zoekt u ?”. Het is zijn eerste woord en het richt zich tot het diepste in ons, ons zoeken naar zekerheid in de broosheid van het bestaan.

Wat zullen we antwoorden ? De leerlingen antwoorden reeds in onze plaats : “Waar (ver)blijft u” (Grieks : Pou meneis, letterlijk : waar blijft u ?. Eigenaardige vraag, want in de bijbelse mentaliteit is alleen God ‘blijvend’. De mens gaat voorbij. De Israëlieten in de woestijn braken ‘s morgens hun tenten op om verder te trekken, en hun stappen in het zand werden door de wind uitgewist : ze waren voorbijgaand. God alleen is een baken voor ons die hier op aarde voorbijgaan, want Hij is die blijft.

Welnu, het is aan Jezus, een mens die voorbijkomt dat men vraagt waar hij (ver)blijft. Het is des te  opvallender, omdat Johannes, enkele regels voorop verklaard heeft dat Gods eeuwig Woord “zijn tent onder ons opgeslagen heeft” (Gr. eskènôsen, Jo 1,14). Johannes suggereert ons aldus dat Jezus zowel het Woord van God is dat zijn tent opslaat bij ons, en de mens die met ons blijft op de manier van God.“Waar verblijft u”, vragen de leerlingen. Jezus had reeds het antwoord gegeven aan zijn ouders : “Weet u dan niet dat ik bij mijn Vader moet zijn ?” (Lc 2,49). Hij is blijvend bij de Vader.

Wij, mensen die voorbijgaan, grijpen ons vast aan wat blijvend is, aan hetgeen ons leven eeuwigheidswaarde geeft. Wij zoeken fundamenteel naar waarden die blijven, en aan onze voorbijvliedende dagen stabiliteit kan geven. In Jezus zoeken we die zekerheid die een basis kan betekenen voor ons bestaan. Die zekerheid geeft Jezus ons niet met theoretische bespiegelingen. Hij zegt ons : “Komt en ziet”: oordeel op de feiten, leef met mij en je zal zien. Wij moeten blijven met Jezus, ons met zijn leven laten doordringen om zelf blijvend te worden.

Je moet er de tijd voor nemen. “En ze bleven die dag bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur”. Dat is voor ons vier uur in de namiddag. Voor de joden begon de dag met zonsondergang. In Israël valt de frisheid met de avond, en ‘s nachts is het aangenaam met je vrienden te praten. Ook Nicodemus komt ‘s nachts om Jezus te ontmoeten (Jo 3,2).

Wat is nu het resultaat van de tijd die men met Jezus doorbrengt ?

Jezus had gevraagd : “Wat zoekt u ?”. In de ontmoeting hebben ze gevonden. Zij ook beginnen te ‘blijven’ met Jezus. Het werkwoord ‘vinden’ zal nu als in cascadeschakeling terugkomen. Wij kennen het “eurèka” van Archimedes : “ik heb gevonden, ontdekt”. Men vertaalt ook door : “ik heb ontmoet”, want een ontmoeting is telkens een ontdekking.

Als eerste is het Andreas die zijn broer Simon “vindt”. Hij kent hem misschien reeds twintig jaar, maar na Jezus ontmoet te hebben, ontdekt (euriskei-ontdekt-vindt-ontmoet) Andreas nu zijn broer in het licht van Jezus. Het is Simon, het haantje de voorste van de familie, maar in de ontmoeting met Jezus heeft Andreas zichzelf gevonden, en hij is het nu die zijn broer meetrekt en naar Jezus brengt met de woorden : “Wij hebben de Messias gevonden (eurèkamen-ontdekt-gevonden-ontmoet).

In zijn ontmoeting met Jezus ontvangt Simon de naam van Petrus. In de Bijbel drukt de naam die men aan een kind geeft een verwachting uit. Jezus verwacht dat Simon een rots wordt waarop hij zal kunnen bouwen. Jezus ontmoeten is altijd een zending meekrijgen, een project voor het Rijk Gods.

Als we het evangelie, als literaire geheel, nog drie verzen verder lezen, vernemen we dat Jezus niet alleen onthaalt wie tot hem komen, maar dat hij zelf ook het initiatief neemt. Jezus vindt (euriskei-ontdekt-vindt-ontmoet) Filippus en zegt hem : “Vergezel mij” (akolouthei moi, Jo 1,43). Waarom ontmoet Jezus Filippus ? Eenvoudigweg omdat hij van hetzelfde vissersdorp Bethsaïda is zoals Andreas en Petrus (Jo 1,45). God doet niets dat kunstmatig is om zijn Rijk te brengen. Hij komt langs de normale menselijke relaties, de lopende omstandigheden van het leven.

Het evangelie wordt doorgegeven door de ontdekking ervan mede te delen. Het is vervolgens Filippus die aan Nathanaël zal zeggen : “we hebben de Messias gevonden” (eurèkamen-ontdekt-gevonden-ontmoet, Jo 1,45).

Als watermerk doorheen gans het evangelie, zien we dat Jezus zijn actie start op basis van persoonlijke ontmoeting. De ontdekking van zijn persoon doet opleven alwie hem ontmoeten en maakt hen enthousiast voor nieuwe ontmoetingen.Vergeleken met andere godsdiensten, biedt het christendom een God die tot ons komt in een persoonlijke ontmoeting van persoon tot persoon. God die onze gelijke wordt, omdat Hij Liefde is.

Broeder Marc uit de Abdij van Orval.

Terug naar Wekelijkse inspiratie