Jezus stelt een messianische daad die de tempelcultus in het hart schijn t te treffen. De hogepriesters en de schriftgeleerden beslissen daarop Jezus uit te schakelen (cf. Mc 11,18), en voor het Sanhedrin laten ze hem beschuldigen de tempel te willen afbreken (Mc 14,58). Als Jezus aan het kruis hangt zal men hem nog om die reden beschimpen (Mc 15,29-30). Dezelfde beschuldiging zal later tegen Stefanus geformuleerd worden (Hand 6,13). Het verhaal van de synoptici is de samenhangende weergave van een historisch feit.
Johannes nu, situeert de uitdrijving van de verkopers uit de tempel bij het begin van Jezus’ optreden. Volgens hem is de verrijzenis van Lazarus het motief voor de hogepriesters om Jezus te laten ombrengen, want ze is de oorzaak dat velen in hem geloven (Jo 12,10). Wil dat betekenen dat Johannes geen weet heeft van geschiedenis ? Zeker niet, want soms detailleert Johannes de feiten met meer precisie dan de synoptici. Maar Johannes heeft niet de bedoeling geschiedenis te schrijven : hij haalt historische feiten aan om zijn theologie te ondersteunen. Hier zien we nogmaals dat de Bijbel geen boek is van geschiedenis maar van zingeving. Merken we toch dit op : Herodes is met de opbouw van de tempel begonnen in het jaar 18 vòòr Christus. Als de Joden zeggen dat men er 46 jaar aan gebouwd heeft, kunnen we daaruit afleiden dat Jezus deze discussie met hen gehad heeft bij het begin van zijn openbaar leven. Jezus heeft dus, vanaf aanvang, de zinvraag gesteld over de tempelcultus, zelfs als hij de kooplui maar uit de tempel verdreven heeft op het einde van zijn leven, met een brede ruggesteun van het volk. bij zijn intrede te Jeruzalem.
Johannes stelt zich dus de vraag : welke is de diepe onderliggende betekenis van de tempelreiniging ?
Johannes begint zijn evangelie met Jezus voor te stellen als het Woord van God (Jo 1,1). Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons zijn tent opgeslagen (Jo 1,14). Zoon van de Vader, is hij totaal georiënteerd naar de heerlijkheid van zijn Vader ; hij komt om zijn Vader kenbaar te maken (Jo 17,26), en hij kan niet dulden dat men van het huis van zijn Vader een markthal zou maken. Zijn leerlingen zullen zich herinneren hoezeer Jezus “verteerd” was door de ijver voor het huis van zijn Vader (Jo 2,18). Zij zien in zijn kordaat optreden het begin van een activiteit die zich zonder compromis zal ontplooien. Jezus handelt zoals het een Messias behoort, die begaan is met het aanbidden van God in Geest en waarheid.
Boven het incident in de tempel uit, opent Jezus ons een nieuw perspectief. Hij had reeds aan Nathanael verklaard : “gij zult de hemel open zien en de engelen van God zien opklimmen en nederdalen boven de Mensenzoon” (Jo 1,53) : de ontmoetingsplaats met God zal niet meer de tempel zijn. Jezus stelt zichzelf voor als degene door wie men toegang zal hebben tot God. Aan de Samaritaanse zal hij het nog eens herhalen : “het uur komt dat ge niet meer op deze berg of te Jeruzalem God zult aanbidden” (Jo 4,21). Jezus reinigt de tempel van Israël, waar God heeft willen wonen te midden van zijn volk, maar het is met het vooruitzicht op de nieuwe Tempel die hij zelf is in zijn menszijn, tempel die hij door zijn verrijzenis definitief zal worden voor hen die in hem geloven.
De Joden verplichten Jezus zich te onthullen, als ze hem een teken vragen om zijn recht te staven zich in het tempelproces te mengen. Hij belooft als teken de tempel in drie dagen te doen “verrijzen”. Hij gebruikt hier het Griekse “egeirein”, het werkwoord dat zijn verrijzenis uitdrukt : “maar hij sprak van de tempel van zijn lichaam” (Jo 2,21). Later zal hij nog herhalen dat hij geen ander teken heeft dan het teken van Jonas (Lc 11,29). Volgens de Joodse traditie, moest de Messias in de laatste tijden de tempel terug opbouwen. Door zijn beslistheid de tempel terug te bouwen, verklaart Jezus zich dus formeel als de Messias. Zijn verrijzenis zal zijn spectaculaire en profetische geste van de tempelreiniging uitleggen en rechtvaardigen. Verrezen, is Jezus de nieuwe Tempel, het nieuwe centrum van de eredienst “in geest en waarheid” (Jo 4,23)
Door de verrijzenis wordt Jezus’ aards lichaam “hemels lichaam” (1Kor 15,48). Het barst uit zijn voegen, en is in staat nu gans de mensheid in zich te omsluiten, want “alles is geschapen in hem en voor hem” (Kol 1,16). Zelf worden ook wij tempel, wij nemen deel aan de tempel die de verrezen Jezus is : ”Weet gij dan niet dat gij de tempel van God zijt, en dat de Geest van God in u woont ? … de tempel van God is heilig, en die tempel zijt gij” (1Kor 3,16-17), zegt ons Paulus, en hij herhaalt het nog eens : “Of weet gij niet dat uw lichaam de tempel is van de Heilige Geest die in u is, en die van God komt, en dat gij uzelf niet toebehoort ?” (1Kor 6,19). Wij zijn één lichaam met de verrezen Christus, wij behoren onszelf niet meer toe, wij worden zelf de tempel van de Heilige Geest.
Vanaf het begin van zijn prediking heeft Jezus het einddoel van zijn zending voor ogen : hij zal gans de mensheid tot God terugbrengen in de eenheid van de Geest. Hij verwacht onze instemming om die grote beweging bij te treden waarin hij gans de schepping tot God terugbrengt.
Broeder Marc uit de Abdij van Orval.