5e Zondag (7 februari 2016) Homilie op Lucas 5, 1 – 11

5e Zondag (C jaar – 7 februari 2016) Homilie op Lucas 5, 1 – 11

 

Lucas nu herschrijft het verhaal, ditmaal met Simon Petrus op de voorgrond. Daarin distantieert hij zich van Marcus. Volgens Irenaeus, die een leerling is van St. Polycarpus, zelf leerling van Johannes, heeft Marcus in zijn evangelie de prediking van Petrus te Rome opgeschreven. En juist nergens in dit evangelie, wordt Pierre op de voorgrond gesteld, integendeel. Men kan er als een teken zien van de discretie van Petrus. Zo bijvoorbeeld lezen wij bij Marcus : “Jezus vroeg zijn leerlingen een bootje voor Hem gereed te houden vanwege de menigte, om niet onder de voet gelopen te worden” (Mc 3,9).

Lucas echter preciseert : “Jezus stapte in een van die boten, die van Simon, en vroeg hem een eindje van het land af te varen. Hij ging zitten en vanuit de boot gaf Hij de mensen onderricht” (Lc 5,3). We kunnen ons dat tafereel inbeelden. Het strand is er licht hellend en de mensen kunnen er in stijgende rijen gaan zitten. Traditioneel is het bootje van Petrus het beeld van de Kerk.

Jezus spreekt tot ons van uit dit bootje. Jezus zei tegen Simon zijn netten uit te werpen. Simon deed dat in geloof. Hij, de ervaren visser, schikt zich in vertrouwen naar de aanwijzingen van een timmerman van Nazareth : “Meester, de hele nacht hebben we ons al afgetobd zonder iets te vangen. Maar als U het zegt zal ik de netten uitwerpen” (v. 5). Het vertrouwen dat hij in Jezus stelt, resulteert in een wonderbare visvangst, zodat dat Petrus op de knieën valt en zich, met de woorden van Jesaja als zondaar erkent tegenover Jezus, zoals tegenover God (cf. Jes 6,5-6).
Het verhaal van de wonderbare visvangst met het bootje van Petrus is een meer dan een wonderlijke visserservaring van de apostelen. Het wordt bij Lucas een parabel, een allegorische voorstelling die ons iets anders bijbrengt.

Bij het einde van het verhaal reikt Jezus er ons de sleutel van aan : “Wees niet bang. Voortaan zul je mensen vangen” (Lc 5,10). Dat bootje met zijn vissers, mensen zoals jij en ik, betekent de Kerk, gewild door God als middel om al de mensen naar zich toe te trekken. De eeuwen door, blijft Christus in het bootje van Simon om de menigte te onderwijzen. Daartoe moet het bootje een beetje afstand houden van de kust (v.3).

De Kerk moet een juiste afstand houden van de courante ideeën, de voorbijgaande modes, om aandacht te schenken aan de gezonde leer, zoals Paulus het nog zal herhalen (cf. 2 Tm 4,3).

De passagiers van het bootje zijn nu de opvolgers van de apostelen en allen die zich inzetten voor de komst van het Koninkrijk van God. Hun inspanningen blijven vruchteloos zolang zij houden op eigen initiatief : “we hebben de hele nacht gezwoegd en niets gevangen“. Als ze echter ingaan op de oproep van Christus : “Meester, op uw woord zal ik de netten uitwerpen”, worden hun inspanningen beloond boven alle verwachting in. Voor de vruchtbaarheid van zijn zending heeft Jezus, de meester zelf, naar zijn Vader verwezen : “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft hem tot mij trekt” (Jo 6,44).
Hij wijst er ons op dat we alles van de Vader te verwachten hebben. Het resultaat van alles wat we ondernemen zal dus evenmin van ons afhangen, maar van ons vertrouwen in God. En zijn vertrouwen in ons geeft ons alle initiatief !

Broeder Marc uit de Abdij van Orval