Zijn eerste prediking in de synagoge van Kafarnaüm is verstoord geworden door een zieke-bezetene. Die brave kerel heeft Jezus een zendingsmethode aangereikt : de barmhartigheid beoefenen liever dan te praten. Jezus gaat dus verder met zieken en bezetenen te genezen. Op die manier reïntegreert hij hen in het sociale leven waar ze hun normale plaats terugvinden. Zo wordt het duidelijk dat God komt, niet als een God van de Wet, maar als God van hen die lijden. Jezus maakt het verschil met Johannes de Doper die niemand genezen heeft. Hij verkondigt het Rijk Gods door de mensen, en de maatschappij in haar geheel, te genezen. Hij probeert het religieuze leven van de mensen niet met nieuwe regels te hervormen. Hij helpt de mensen die lijden. Hij bevrijdt hen van het fysische en morele kwaad dat hen onder druk zet.
Marcus stelt de genezing van de schoonmoeder van Petrus op het voorplan. Vrouwen en kinderen waren van rechtswege geen lid van de gemeenschap. Alleen de mannen gingen dus naar de synagoge. Intussen bereidden de vrouwen de maaltijd. Maar zie : als men terugkomt van de synagoge vindt men de schoonmoeder van Petrus met koorts te bed. Bij gebrek aan wetenschappelijke kennis, werd de koorts in die tijd gemakkelijk toegeschreven aan demonen. Lucas verhaalt dezelfde genezing als een duiveluitdrijving : “Jezus gebiedt aan de koorts” (Lc 4,39). De demonen verpersoonlijkten het kwaad en de dood. Zij veroorzaakten, dacht men, de dodelijke ziektes. Koorts, die niet overwonnen wordt, leidt immers tot de dood. Wie koorts had, lag “in de schaduw des doods” (Lc 1,79).
De koorts van de schoonmoeder was onrustwekkend, want “zonder wijlen sprak men Jezus aan over de zieke” (Mc 1,30). Het verhaal is van een verrassende eenvoud. Geen woord van Jezus. Een simpel gebaar : hij doet de vrouw opstaan door haar bij de hand te nemen (1,31). Jezus zal hetzelfde gebaar hebben bij het dode dochtertje van Jaïrus (Mc 5,41).
Alles gebeurt met de grootste discretie. De genezing is ogenblikkelijk. De zieke vindt terstond al haar krachten terug en zij ‘dient’ Jezus en zijn gezellen (het Griekse werkwoord is hier : diakonein). In de context van de gastvrijheid die Jezus ontvangt in het huis van Petrus, betekent dat in eerste instantie dat zij “bedient”, dat zij te eten geeft. In dezelfde zin ‘dienen’ de engelen Jezus na de bekoringen in de woestijn (Mc 1,13). Heeft Marcus hier een knipoogje voor de diaconessen die, vòòr de invoering van de hiërarchie in de Kerk door de Romeinse keizer, de gemeenschap ‘dienen’ ?
Merken we terloops op dat Marcus niet schrijft zoals Mattheüs en Lucas : “zij stond op”. Hij heeft een eigen zinswending : “hij deed haar opstaan door haar bij de hand te nemen”. Het hier gebruikte Griekse werkwoord “egeirô” is een technische term geworden om de Verrijzenis uit te drukken. Marcus gebruikt het voor Jezus’ verrijzenis : “Hij is verrezen !” (Mc 16,6). De keuze van dit werkwoord heeft een symbolische bedoeling. Zoals Jezus de schoonmoeder van Petrus deed opstaan uit de koorts die haar aan haar bed kluisterde, zo doet hij ook ons opstaan, verrijzen uit onze inactiviteit en dienstbaar worden.
Wij worden uitgenodigd deze bladzijde uit het evangelie te lezen op een dubbel peil. Het eerste niveau brengt ons bij Jezus in zijn aardse leven. Wij voelen er de historiciteit van aan. Het tweede niveau is echter van hoger belang : Jezus’ handel en wandel worden er door de gemeenschap herlezen in het licht van de Verrijzenis. Het geloof hecht zich dan aan de “Heer” die altijd actief is in de Kerk en in de wereld.
Jezus geeft een tegengewicht aan zijn overactieve dag. Hij gaat bidden, alleen, in de eenzaamheid ‘s ochtends “nog in de zwarte nacht” (Grieks : ennucha lian). Marcus vermeldt Jezus’ eenzaam gebed bij elke beslissende wending van zijn zending (6,46 ; 14,35-39). Jezus komt hier met zijn allereerste ervaring bij de Vader. Hij wil niet begeven voor de populaire stortvloed die zijn wonderen teweeg brengen. Hij heeft er nood aan na te denken over de ernst van zijn zending die hij telkens weer uit de handen van de Vader wil ontvangen.
Wij kunnen ons de ontreddering inbeelden van de leerlingen als Jezus ‘s morgens spoorloos is. Zij “achtervolgen” hem (Marcus gebruikt hier de politieterm ‘katediôxen’ !) en willen hem terugbrengen naar de stad. Akkoord, het succes is er verzekerd, maar legt Jezus hen uit, ik ben niet gekomen voor het succes, maar om het Rijk Gods te verkondigen, “want daarvoor ben ik uitgegaan”(Mc 1,38). De uitdrukking “Ik ben uitgegaan” heeft een verdragende betekenis. Om gans de amplitude van zijn zending uit te drukken, zal Jezus in het Johannesevangelie zeggen dat hij “van God is uitgegaan” : het is een bevestiging van zijn goddelijke natuur (Jn 8,42 ; 13,3 ; 16,27-28). “Uitgegaan” om te bidden (Mc 1,35), heeft Jezus zich herbrond in de stille intimiteit met zijn Vader.
Broeder Marc uit de abdij van Orval