5e Zondag 22 maart 2015 Homilie op Johannes 12, 20-33

Door de Grieken geen onmiddellijke afspraak te gunnen, betekent Jezus dat de ontmoeting met de hellenistische wereld een vrucht zal zijn van zijn dood. Na zijn verheffing op het kruis zullen de heidenen Jezus kunnen “zien” : “als ik van de aarde verheven zal zijn, zal ik alle mensen tot mij trekken” (Jo 12,32). De heidenen dagen op bij het einde van Jezus’ zending. Maar Jezus verhaast zich te zeggen dat het graan eerst sterven moet vooraleer het veel vrucht kan dragen.

“Het uur is gekomen”, zegt Jezus.  Het woord “uur” komt 26 maal voor in het johannesevangelie. Het drukt de gunstige tijd uit waarop Jezus zijn heerlijkheid openbaart. Wanneer op de bruiloft van Kana de wijn ontbreekt, komt Maria tussen bij haar zoon. Maar Jezus antwoordt haar dat “zijn uur nog niet gekomen is” (Jo 2,4). Jezus zal toch haar vraag inwilligen met het teken van het water dat in wijn verandert : “hij openbaarde zijn heerlijkheid, en zijn leerlingen geloofden in hem” (Jo 2,11). Jezus heeft hier zijn heerlijkheid geopenbaard “vòòr zijn uur”. Hij openbaart zijn heerlijkheid op zijn uur als hij sterft aan het kruis.

Deze plechtige verklaring wordt ingeleid door een dubbel : “Voorwaar, voorwaar, ik zeg u”. Zijn uur is terzelfder tijd, en zijn dood, en zijn verheerlijking. Om verstaanbaar te maken dat zijn juist dood leidt tot zijn verheerlijking, gebruikt Jezus de vergelijking van het graan dat sterft om vrucht te dragen. De tegenstelling die Jezus er uitdrukt is niet zozeer deze tussen sterven en leven, dan wel tussen sterven en vrucht dragen. Om vrucht te dragen voor de wereld, zal Jezus, zoals het graan, eerst moeten sterven.

Jezus verklaart hiermee dat zijn uur eindelijk gekomen is. De terugkeer naar het leven van Lazarus (Jo 11-12,11) was daar reeds een voorafbeelding van geweest. De vraag van de Grieken wijst erop dat zijn uur zich nu aan het verwezenlijken is. Jezus kan dan ook in het breed uitleggen, hoe in “zijn uur” dood en verheerlijking samenvallen. Hij is gekomen voor dit uur. Maar hij heeft er schrik van. Voor Jezus betekent dit uur, met het ondergaan in de dood, een  pijnlijke passage waar er ontsteltenis en angst heersen.

Wanneer Johannes Jezus’ lijdensverhaal zal brengen, zal hij daarin alles weglaten wat er de menselijke kant van zou onderlijnen, zoals zijn doodstrijd en de vele mishandelingen die Jezus er moet ondergaan. Maar hij bewaart deze elementen die hij verdeelt over zijn evangelie. Hier citeert hij woorden en uitdrukkingen die Jezus’ angst uit drukken in verband met zijn uur : “Verlos mij van dit uur” (Jo 12,27). Wij vinden deze terug bij Marcus : “hij begon ontroerd en angstig te worden … en bad dat dit uur, zo het mogelijk was, van hem zou voorbijgaan. Hij zegde : ”Abba, Vader, voor u is alles mogelijk, verwijder van mij deze kelk” (Mc 14,33-36). Zijn aanvaarding : “nochtans niet zoals ik wil, maar zoals gij wilt” (Mc 14,36), is even sterk onderlijnd bij Johannes, en het woord : “Vader, verheerlijk uw naam” (Jo 21,27), klinkt als een samenvatting van het “Onze Vader” dat Johannes niet in zijn evangelie opgenomen heeft. Jezus de allereerste decentreert zich van zichzelf om te luisteren naar zijn Vader.

Zo het johannesevangelie de Gedaanteverandering niet verhaalt, dan vinden wij er hier toch een equivalent van : “Uit de hemel klonk een stem” (Jo 12,28). Voor de eerste maal in dit evangelie richt de stem van de Vader zich tot Jezus. In de synoptici spreekt de Vader tot hem bij het doopsel en bij de gedaanteverandering. De Vader bemoedigt er de Zoon en sterkt er hem in zijn zending. Wij mogen hier ook denken aan het doodsangstverhaal bij Lucas, waar een engel uit de hemel Jezus sterkte komt geven (Lc 22,43). Zo zien we hoe Johannes elementen uit de traditie selecteert en herwerkt in zijn theologisch project.

Door zijn enig karakter en zijn plaats op het einde van het eerste deel van het johannesevangelie komt de tussenkomst van de Vader voor als een plechtig erkennen van zijn zoonschap en zijn zending. De dood van Jezus is immers niet alleen de verplichte passage  om te komen tot de heerlijkheid, maar hij is ook de voorwaarde tot het ontstaan en de groei van de Kerk. Jezus associeert alle christenen aan zijn leven : “daar waar ik ben zal ook mijn dienaar zijn“ (Jo 12,26). Hier ook is er spraak van het geloof, zelfs al wordt het niet zo expliciet uitgedrukt als de synoptici het doen voor de relatie met Jezus : ”Wie zijn leven verliest omwille van mij en de Goede Boodschap, zal het winnen” (Mc 8,35). De leerling moet de weg van Jezus gaan, en zoals hij de dood ingaan om deel te hebben aan zijn heerlijkheid : Zo iemand mij wil dienen, dat hij mij volgt” (Jn 13,26). In dat geval, zegt  Jezus : “Mijn Vader zal hem eren” (Jo 12,26).

Eigenaardig genoeg, het woord van God dat Jezus moest doen kennen bij zijn toehoorders (v. 30) wordt gehoord, maar niet begrepen : “een donderslag, of een engelenstem ?”. Jezus moet zelf de stem van de Vader interpreteren. Het uur dat Jezus zal verheerlijken, zal de tijd van het Oordeel inluiden : het gebrek aan geloof in Jezus brengt als automatisch gevolg de veroordeling met zich mee. Bij de verheffing van Jezus is de bestemming van alle mensen betrokken, en zelfs, op radicale manier, de nederlaag van de “Prins van deze wereld”, die de tegenstander personifieert van God en Christus. Jezus’ overwinning op het kwaad is reëel, maar het komt de gelovigen toe deze  zichtbaar te maken in zichzelf en rondom zich. Jezus onderlijnt het spoedeisend karakter van de tijd waarin we leven. Hijzelf, het licht, zal heengaan, en nu moet er gekozen worden. Marcheren in het licht is geloven in hem die het licht der wereld is, en dat betekent voor ons dat we zouden leven als zonen van het licht.

En Jezus kan besluiten : “ Terwijl gij het licht hebt, geloof in het licht, dan zult gij zonen van het licht zijn” (Jo 12,36).

( Broeder Marc uit de Abdij van Orval)

Terug naar wekelijkse inspiratie