6e Zondag (C jaar – 21 februari 2016) Homilie op Lucas 9, 28b-36

Een pijnlijke noot gaat die gedaanteverandering vooraf. Juist ervoor heeft Jezus zijn lijden en dood aangekondigd. Lucas verzwijgt echter schroomvallig de starre onontvankelijkheid van Petrus en de krisis in de ploeg van de apostelen die daarop gevolgd heeft (cf. Mc 8,31-38). De gedaanteverandering komt dus bij Lucas niet voor als een oplossing voor deze krisis. Hij stelt haar in een ander licht.

Gans zijn evangelie door, benadrukt Lucas het contemplatief gebed van Jezus, zijn aantrek voor de intimiteit met zijn Vader in de afzondering. Reeds aan zijn twaalf jaar blijft Jezus hangen in de Tempel, om te zijn “in de dingen van zijn Vader” (Lc 2,41-50). Lucas vermeldt een eerste contemplatieve ervaring “toen Jezus, zelf ook gedoopt, aan het bidden was” (Lc 3,21). Het bidden gaat verder: te midden van de drukte van de actie “trok hij zich in de woestijn terug en bad” (Lc 5,15-16). En weer voor de keuze van de Twaalf, gaat Jezus de berg op “en hij bleef de hele nacht in gebed tot God” (Lc 6,12).

Vervolgens preciseert Jezus zijn identiteit “op een dag dat hij alleen aan het bidden was” (Lc 9,18-21). En nu, bij een nacht van gebed op de berg, wordt Jezus verheerlijkt, terwijl de apostelen “overmand waren door slaap” (Lc 9,32).

Dit detail verwijst ons naar Jezus’ gebed in Gethsemane waar zijn drie vertrouwelingen die met Hem moesten waken, weer eens door slaap overmand zullen zijn (Lc 22,45). Maar op de berg zien zij, als zij ontwaken, Jezus lichtend in zijn verrijzenisgestalte. Hij spreekt er met andere vertrouwelingen. Lucas schrijft dat Jezus zich met Mozes en Elia onderhoudt over zijn exodus te Jeruzalem, over zijn doortocht die Hij gans alleen, doorheen de zee van de dood, zal maken van deze wereld naar zijn Vader. Bij die doortocht is Jezus op zichzelf het nieuwe godsvolk. Alleen in Hem kan ieder van ons de doortocht maken naar de Vader.

Ook de leerlingen zien Jezus een ogenblik in zijn lichtende gedaante. Wat is er dan gebeurd? Na door zijn leerlingen in de steek gelaten te zijn, heeft Jezus in zijn gebed aanvaard te lijden en te sterven, alleen. Mozes en Elia komen ervan getuigen dat Hij, in die aanvaarding, de Wet en de profeten vervult. Sterker nog : in die aanvaarding ligt niet alleen reeds zijn dood besloten, maar ook zijn verheerlijking door de Vader, en dit wordt zichtbaar in zijn gedaanteverandering. Dat zij Hem nu reeds zien in het licht van Pasen, zou zijn leerlingen tot een uiteindelijk begrip moeten brengen. Maar toch zullen zij Hem alleen laten bij zijn overtocht van deze wereld naar zijn Vader, zonder er ook maar iets van te begrijpen.

Die drie leerlingen, zegt paus Leo de Grote, als hij dit evangelie commentarieert, dat zijn wij allen (Sermo 51,5-8). Wij zijn niet beter dan de apostelen. Als lijden en dood ons te wachten staan, begrijpen wij niet dat wij met Jezus de overtocht kunnen maken. Het is alleen maar in een gebed van aanvaarding dat ook wij een verandering in ons wezen kunnen ondergaan. Het is in de duistere nacht van het aanvaarden dat wij verlicht kunnen worden door Gods liefdesplan dat in ons tot vervulling komt, temidden al ons menselijk beleven van vreugde en lijden, van sterven en verrijzen.

Als wij bidden, als wij ons blootstellen aan het licht van Gods genade, dan ondergaan wij reeds binnen in ons een gedaanteverandering. Het licht van de verrijzenis dat uitstraalt van Jezus als Hij aanvaardt te lijden en te sterven, komt dan ook, in ons, ons geloof verlichten. Wij vermogen dan rustig de hand reiken aan de Heer om ons te laten leiden door Hem, en met Hem zijn weg te gaan.

Wij zouden, zoals Petrus, dan ook wel willen blijven vertoeven in het licht van die ervaring, ver van lijden en pijn. Maar het klare licht van het geloof wordt ons maar gegeven voor een kort moment. Zodra de Vader zegt dat zij moeten luisteren naar Jezus, zien de leerlingen niets meer dan Jezus alleen. Luisteren naar Jezus volstaat voortaan om hun leven volheid te geven. Jezus alleen, naar wie ook wij op onze beurt kunnen luisteren in het leven van elke dag.
Meer hebben wij niet nodig.

 

Met DANK aan broeder Marc uit de abdij van Orval