Jezus zal hem brengen op een schokkende manier met de parabel van het laatste oordeel, gans in de stijl van de apocalyptische beeldspraak die zijn tijdgenoten deed beven.
Deze beeldspraak beschrijft natuurlijk niet een historisch feit dat komen moet. Ze geeft ons de zin aan van de waakzaamheid, haar actieve invulling.
Strikt genomen oordeelt God niet, zoals Jezus heeft gezegd.
God is Liefde en de Liefde oordeelt niet. De Liefde vergeeft.
Wanneer Paulus spreekt over de “agapè”, de liefde die God ons geeft, dan zegt hij dat “de agapè geduldig is en vol goedheid, … ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, … alles verdraagt ze …” (1Kor 13, 4…7). “De Vader oordeelt niemand” (Jo 5,22), omdat Hij Liefde is. God sluit ons niet op in onze begrenzingen, Hij oordeelt ons niet. Jezus zegt dan ook dat wij niet moeten oordelen (Mt 7,1), want onvermijdelijk sluiten wij de andere op in ons oordeel. We consigneren hem in ons denkkader. Oordelen is iemand treffen in zijn vrijheid. Het is hem verstarren in wat wij beslist hebben dat hij voor ons is. Daarom veroordeelt Christus niemand (Jo 8,15) : hij is gekomen om ons te redden uit wat ons opsluit (Jn 12,47).
Wij leven in de tijd, maar in feite zijn we reeds in de eeuwigheid. Onze oorsprong ligt in het hart van God. God doet ons bestaan omdat Hij van ons houdt. Wij zijn reeds in zijn eeuwigheid, in zijn hart. God dwingt ons echter niet tot zijn liefde. De tijd is voor ons een vrijheidsruimte waarin we kunnen kiezen die liefde al of niet te beantwoorden. Voor ieder van ons zal onze dood het einde zijn van de tijd. Ons leven zal zich geplaatst zien in het definitieve perspectief van de eeuwigheid, in het licht van Gods liefde. Door onze dood zullen we alles loslaten wat voorbijgaand en voorlopig is. Er zal van ons blijven wat er in ons liefde is van God. Het zal in volle licht komen te staan waarin we op God gelijken. In de Zaligsprekingen heeft Jezus uitgelegd waarin het geluk van God bestaat. Bij onze definitieve ontmoeting met God zal blijken in welke mate wij de Zaligheden hebben beleefd.
De gemeenschap van Mattheüs leeft in de verwachting van de wederkomst van Christus. Mattheüs maakt haar erop attent dat ze niet moet leven in de toekomst, niet meer dan in het verleden. Het is nu dat Christus tot ons komt in de armen die zijn broeders en zusters zijn. Wij hoeven dus niet te wachten op het einde der tijden om in aanwezigheid te zijn van de verrezen Jezus. Hij leeft in onze broeders en zusters. In de houding waarmee we hen bejegenen staan we voor Christus.
In de Bergrede is Jezus ons het geluk van God komen voorstellen. We hebben ervoor te kiezen, vrijwillig. En het is nu dat wij kiezen voor dat geluk of dat wij het van ons afwenden. In feite zijn wij het die ons oordelen, door ons buiten het geluk van God te plaatsen. Het Rijk Gods wordt ons aangeboden, vandaag. Maar het is nog niet zichtbaar. De Koning van dit Rijk is onder ons, onzichtbaar in zijn luister, maar zichtbaar in onze broeders en zusters. Het is nu dat wij hem ontmoeten in de actieve liefde voor hen die hij noemt “de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters” (Mt 25,40).
Jezus herkent zichzelf in die onaanzienlijksten : “Ik, Jezus, had honger, et gij hebt mij te eten gegeven”. Hij herkent zich in de onaanzienlijksten van onze tijd, in de vereenzaamde personen, in hen die een burn-out meemaken, een depressie, een chronische aandoening die buiten de ziekteverzekering valt, of eenvoudigweg in de mensen die geen werk vinden, in allen die hun behoeftigheid mooi verbergen en die we elke dag ontmoeten …
Jezus noemt hen niet zijn leerlingen, noch mensen die in hem geloven. Om zijn broeders en zusters te zijn, volstaat het dat ze klein, arm, behoeftig zijn, met misschien een verlangen naar de Liefde die het hen niet lukt te beleven. In hen is Jezus aanwezig. In hen verwacht Jezus onze hulde aan zijn koningschap. Want hij is zelf arm. Zijn absolute armoede stelt hem in staat zonder voorbehoud de oneindige liefde van de Vader te onthalen. En zo herkent hij zich in de armen, en zegt van zichzelf dat hij gekomen is om aan de armen de Blijde Boodschap te verkondigen (Lc 4,18).
In gans deze passage zien we hoezeer Mattheüs trouw blijft aan de nieuwe bepaling die hij geeft aan de rechtvaardigheid. De “rechtvaardigheid” die Jezus verkondigt is niet het onderhouden van een Wet, maar het beleven van de naastenliefde, de agapè van God. Reeds in het begin van zijn evangelie laat Mattheüs horen dat Jozef Maria, zijn zwangere verloofde, niet te schande wil zetten omdat hij een “rechtvaardig” man is : lees een “liefdevolle” man is (Mt 1,19). In de hoofdstukken 24 en 25 van Mattheüs zijn de “onrechtvaardigen” zij die niet barmhartig zijn geweest. In de Joodse apocalyptiek ligt dat helemaal anders. Daar zullen de heidenen, of de vijanden van Israël, of de (naar volgens het standpunt van de Essenen of de Farizeeën) ontrouwe Joden door de Rechter van de laatste dagen verpletterd worden. Hier echter worden diegenen afgewezen, die hun broeders en zusters geen bijstand verleend hebben.
Geen enkele tekst in het Nieuwe Testament benadrukt sterker dat het nalaten van een daad van liefde (Grieks : ouk epoièsate, Mt 25,45) even zwaar weegt als een misdaad die de uitsluiting van God met zich meebrengt. Johannes zal vervolgens in alle klaarte onderwijzen dat niet beminnen overeenstemt met de haat zich buiten God plaatst (1 Jo 3,14 vv).
Broeder Mark ( Abdij Orval)
Terug naar de wekelijkse inspiratie