De Schriftgeleerden en de Farizeeën komen dan ook Jezus’ onderricht verstoren en plaatsen te midden zijn toehoorders goed in zicht een overspelige vrouw. Ze belichaamt in haar persoon de juridische vraag die aan Jezus gesteld zal worden, om hem te dwingen openlijk te kiezen tussen de Wet van Mozes en de barmhartigheid van God die hij onderwijst.
De wet van Mozes is immers overduidelijk : “Hij die overspel pleegt met de vrouw van een ander, met de vrouw van zijn naaste, moet ter dood worden gebracht : hijzelf en de vrouw met wie hij overspel heeft gepleegd.” (Lev 20,10 ; cf. Dt 22,22-24). De schuldigen van dit soort moeten dus radicaal afgesneden worden van de gemeenschap met wie de Allerhoogste God een verbond gesloten heeft.
Barmhartigheid zou hier het uitdrukkelijke bevel van God ontkennen. “En jij, wat zeg je ?, klinkt het in koor, jij die beweert gekomen te zijn om de zondaars te zoeken, jij die Gods vergeving predikt ?” Ze denken Jezus in verlegenheid te brengen. Zo hij niet kiest voor de Wet, zal hij beschuldigd worden de Wet te overtreden. Zo hij kiest voor de Wet, dan is hij in opstand tegen het Romeinse bewind dat de Joden de macht ontnomen heeft nog doodsvonnissen uit te voeren, maar dan ook zal zijn reputatie en zijn leer over de barmhartigheid en een ferme deuk krijgen.
In beide gevallen zal hij zijn prestige bij het volk kwijtspelen. Jezus begint met spanning te scheppen. Daar hij onderwijst, gezeten op de grond, heeft hij zich maar voorover te bukken om op de grond te schrijven. Daar ze aandringen, kijkt hij op en zegt : “Wie van u zonder zonde is, moet dan maar als eerste een steen op haar werpen” (v. 7). De aanklagers worden nu de beschuldigden. Verwezen naar de rang der zondaars, zijn ze niet meer in recht God te gebruiken om hun naaste te veroordelen. En weer bukt Jezus zich om op de grond te schrijven (v. 8), waarmee hij erop wijst dat zijn verklaring zonder beroep is. Een voor een, te beginnen met de oudste, ontdekt ieder beschuldiger dat hij zelf ook – net als de vrouw – in zonde verkeert en dus niet in staat om anderen te beoordelen. En zoals de heilige Augustinus schrijft : “Alleen blijven nog ter plaats “miseria et misericordia” : “ellende en barmhartigheid” (Joh Tract 33.5). Het verhaal eindigt op de ontmoeting tussen de vrouw en Jezus.
Jezus richt zich nu op en spreekt voor de eerste keer de vrouw aan, niet om haar te ondervragen over haar gedrag, maar over dat van haar aanklagers. Hun verdwijning, bevestigd door de vrouw, betekent de opheffing van de aanklacht. Jezus voegt zich bij verdict bij verstek. Ook hij veroordeelt de vrouw niet, maar hij nodigt haar uit om deze gelegenheid te zien als een kans om een nieuwe manier van leven te kiezen die haar relatie met God niet meer in het gedrang brengt. Daar waar de schriftgeleerden en Farizeeën een doodsvonnis eisten in hoofde van overspel, weigert Jezus die vrouw te herleiden tot haar overtreding. Niet haar verleden interesseert hem, maar haar toekomst. Zijn oordeel draagt de stempel van de barmhartigheid. Hij vraagt geen tegenprestatie van bekentenis, spijt, of geloof om vergiffenis te verlenen. Hij bevrijdt haar om haar een toekomst voor te stellen van getrouwheid aan de wil van God. Jezus’ laatste woord is niet laks, als zou hij overspel toelaten. Het is eerder een oproep om te leven in ware trouw.
De Wet is niet bedoeld om te leiden tot de dood, maar tot het leven : “Denk je soms dat ik behagen schep in de dood van de zondaar ? Ik verklaar je, ik de Heer God, dat ik niets liever zie dan dat hij zijn leven betert en in leven blijft” (Ez 18,23). Dit verhaal bevat aldus een bedenking over de Wet, die tot doel heeft te doen leven en niet om het leven onmogelijk te maken. Niemand kan de Wet gebruiken om zijn naaste in het gedrang te brengen, zonder zelf eerst de Wet te onderhouden. Zodoende staat iedereen geplaatst tegenover zijn eigen overtredingen van de Wet. De mens is echter niet bestemd om gevangen te zitten in schuldgevoel en erdoor te sterven. De vergeving die Jezus ruimschoots verleent, verlost van het verleden en opent een toekomst van vernieuwde Godstrouw.
Gods barmhartigheid is groter dan de overtreding van de mens. God is “almachtig” in barmhartigheid.
Broeder Mark uit de Abdij van Orval