In het Oude Testament had God reeds het gebod gegeven : “Ieder van u moet van zijn naaste houden als van zichzelf” (Lev 19,18). Jezus heeft daar op zijn beurt aan herinnerd (Mc 12,29-31).
Het is reeds een ganse opgave ! Om dit gebod te onderhouden, moet je al beginnen met te houden van jezelf. Dit lijkt vandaag niet meer zo duidelijk. Er zijn mensen met zelfmoordgedachten. Er bestaat ook de latente zelfmoord.
Mensen die niet weten waarom ze leven, die niet geen zin meer zien aan hun leven. Daarnaast zijn er veel mensen die zichzelf niet beminnen, die zichzelf minderwaardig vinden. Ze kunnen niet alleen zijn met zichzelf. Je moet reeds een beetje van jezelf houden om gezelschap te houden met de dichtste naaste die je bent voor jezelf. Wie zichzelf niet bemint, zal in de anderen een vluchtplaats zoeken. Hij zal leven buiten zichzelf, zich vastklampen aan zijn GSM, zijn communicaties. Maar uiteindelijk zal hij maar op de naaste de negatieve kijk kunnen projecteren die hij over zichzelf heeft.
Wie probeert om uit die zelfminachting te geraken, riskeert men dan nog te vallen in zelfoverschatting die neerkijkt op de anderen, zoals de Farizeeër van de parabel die zelfs in zijn gebed de anderen veracht : “God, ik dank U, dat ik niet ben zoals de andere mensen” (Lc 18,11).
Kortom, de anderen liefhebben als jezelf, is reeds een hele kunst.
In Jezus’ tijd dacht men dat enkel de Israëlieten als naasten in aanmerking kwamen. Jezus breidt de notie van ‘naaste’ uit tot ieder mens. In het perspectief van God, die zijn zon laat schijnen over de kwaden zoals over de goeden (Mt 5,45), is de liefde universeel : “Gij hebt gehoord dat er gezegd is, zult uw naaste liefhebben en je vijand haten. Maar ik zeg u : Hebt uw vijanden lief, zegent wie u vervloeken, doet goed aan wie u haten, en bid voor wie jullie slecht behandelen en vervolgen” (Mt 5, 43-44).
Jezus brengt de naastenliefde op nog hoger peil. Hij vraagt niet meer de naaste te beminnen zoals jezelf, hij geeft een nieuw gebod : ”Met de liefde die ik jullie heb toegedragen, moeten jullie ook elkaar liefhebben” (Jo 13,34).
Jezus houdt zo te zien meer van ons dan van zichzelf, want voor ons hij gaat tot het geven van zijn eigen leven. Hij vraagt ons om lief te hebben met deze liefde, zijn eigen liefde. Johannes zal het nog voluit herhalen : “Wat liefde is, hebben wij geleerd van Jezus : hij heeft zijn leven voor ons gegeven. Dus moeten ook wij ons leven te geven voor onze broeders” (1 Jo 3,16).
Om de betekenis van dit “gebod” te begrijpen, zouden we hier een nota moeten aan toevoegen. De gebruikelijke vertalingen houden geen rekening genoeg met de complexiteit van de betekenis van dat woord.
Het Hebreeuws “mitsevah”, dat men vertaalt door ‘gebod’, is ‘dringende aanbeveling’. Op de Sinaï, heeft God geen “mitsevah” gegeven, maar tien “woorden”, “debarim” in het Hebreeuws. De Griekse vertalers, later gevolgd door de Latijnse, hebben hier echter “woord” vertaald door “entolè”, in het Nederlands : “gebod”. Dit Griekse woord “entolè” komt van “tellô” = “zich een doel stellen”. Dit “gebod” is een opdracht die men zich ten doel stelt.
Het is wel in die zin dat men het “gebod” van de liefde moet begrijpen. Er is geen liefde op bevel. Liefde vereist volledige vrijheid. Het nieuwe “gebod” dat Jezus ons geeft is, strikt genomen, geen gebod, maar eerder een levensproject dat ons aangeboden wordt. Wanneer we een opdracht
uitgevoerd hebben, zijn we ervan af. We zijn nooit af van het levensproject te beminnen zoals Jezus heeft liefgehad. Het “gebod van de liefde” beveelt niets specifieks, geen welomschreven daad, maar het geeft ons een manier aan van leven, een weg waartoe we worden uitgenodigd.
Het bepaalt een zending : aan de wereld een liefde te laten zien zoals die van Jezus. Tot die liefde worden wij uitgenodigd : “leef in de liefde, zoals Christus ons heeft liefgehad en zich voor ons aan God heeft gegeven” (Ef 5,2).
Broeder Mark uit de abdij van Orval.