Homilie op Lucas 1, 39 – 45

Vandaag delen we in de vreugde van Elisabeth en Maria die elkaar ontmoeten, twee moeders die een geboorte verwachten, twee moeders vervuld van dankbaarheid om Gods overstelpende goedheid. Een ontmoeting is echt, wanneer twee personen elkaar ontmoeten in hetgeen hen overstijgt. Hier omhelzen Maria en Elisabeth elkaar in Gods barmhartigheid die haar overweldigt.

Wij zien eerst Maria zich naar het bergland haasten. Maria “marcheert” (Grieks : poreuomai) met de besliste stap van wie Gods injunctie volgen. “Met spoed” (meta spoudès) : de vreugde versnelt onze pas. De vreugde hier om een buitengewoon goed nieuws : haar nicht, die men onvruchtbaar noemde, is in de zesde maand zwanger van een zoon (Lc 1,36) !

Met snelle pas : op haar oude dag zou Elisabeth misschien ook wel eens wat hulp kunnen gebruiken …Elisabeth, zij wordt door die vreugde aangegrepen zodra Maria haar begroet.

Haar kind springt zelfs op in haar schoot.

Lucas heeft de kentrekken van dit gebeuren niet moeten uitvinden. Hij transponeert traditionele gegevens. Elisabeth zegt niet waardig te zijn de moeder van haar Heer te onthalen (v. 43). Herinnert ons dat de uitlatingen van Johannes de Doper niet ? In het Mattheüsevangelie is de Voorloper verwonderd en hij drukt zijn onwaardigheid uit tegenover Jezus die zich aanbiedt om door hem gedoopt te worden (Mt 3,14). In het Johannesevangelie proclameert de Doper dat zijn vreugde volkomen is bij het horen van de stem van de Bruidegom. Hij voegt daar onmiddellijk aan toe zelf op de achtergrond te willen blijven (Jn 3,29 s.). Vreugde en nederigheid zijn authentieke wezenstrekken van de Doper. Lucas wijst ze reeds aan bij zijn moeder.

Het kind springt op in de schoot van Elisabeth bij de komst van Maria. In het licht van de Heilige Geest die haar vervult, kan Elisabeth uitroepen :

”Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij komt ?”.

Die huivering van vreugde wordt uitgedrukt met een term die typisch is voor de Messiaanse vreugde. Lucas gebruikt hier het woord ‘agalliasis’, een term die men vooral vindt in de psalmen en de poëtische passages bij de Profeten (cf. Ps 96,11v ; 97,8 ; 126,5v ; Jes 12,6 ; 25,9 ; 35,1v ; enz.). Het woord dat gewoonlijk voor ‘vreugde’ gebruikt wordt in het Nieuwe Testament is ‘chara’ (1). ‘Agalliasis’ daarentegen drukt de blijdschap uit die men ervaart in Gods aanwezigheid en ook bij de komst van zijn Rijk.

De vreugdekreet van Elisabeth is op de eerste plaats christologisch : het is om wille van haar zoon dat Maria zalig geprezen wordt. Reeds als moeder van de Messias is Maria de meest gezegende onder de vrouwen. In haar persoon verenigt zij echter dat geluk met de genade geloofd te hebben. Haar geloof is immers nodig opdat het woord van God zich zou vervullen.

De maagdelijke ontvangenis belicht het kind, niet de moeder. De eerste twee hoofdstukken van Mattheüs zijn daar duidelijk over. Lucas, van zijn kant,interesseert zich ook aan de persoon van Maria, en daarin vernieuwt hij.

Maria wordt getypeerd in haar ware grootheid : zij die luistert naar het

Woord, staat als model voor de gelovige, zij is de eerste christen. Lucas brengt hier een bijdrage tot het gebed en de latere reflexie van de Kerk betreffende de maagd van Nazareth.

In de mond van Elisabeth klinkt de lof aan het geloof van Maria een beetje als antithesis tot de woorden van de engel bij het ongeloof van haar man Zacharias (Lc 1,20). In tegenstelling tot Zacharias is Maria gelukkig omdat ze geloofd heeft in het Woord van God dat in vervulling zal gaan. Lucas denkt hier waarschijnlijk aan het woord van Jezus toen een vrouw uit de menigte Hem toeriep : “Gelukkig de schoot die U heeft gedragen, en de borsten waaraan U hebt gezogen”, en hij haar antwoordde : “Inderdaad, gelukkig zij die het woord van God horen en het bewaren” (Lc 11,27-28, cf. Lc 1,46-55).

Spontaan vullen wij dat ontmoetingsverhaal aan met het antwoord van Maria aan de vraag van Elisabeth. Zij antwoordt met een hymne, haar Magnificat (Lc 1,46-55). Deze zang die de komst van God verheerlijkt in alles wat Hij reeds gerealiseerd heeft, is ook de onze. Onze verwachting van de Heer is reeds gerealiseerd, maar zij is tevens nog niet voltooid in ons persoonlijk leven. En zo worden wij teruggebracht tot onze basishouding in deze tijd van verwachting : wachten op de komst van de Heer is bij uitstek een verwachting van de grote Ontmoeting.

(1) ‘Chara’ heeft een algemene zin en komt 140 maal voor in het N.T. Daarentegen wordt ‘agalliasis’ en het bijhorende werkwoord er slechts 16 maal gebruikt. ‘Agalliasis’ staat voor een uitbundige vreugde. De Septuagint (de Griekse vertaling van het O.T.) heeft die term geschapen om een vreugde uit te drukken die de gewone woorden niet vermogen weer te geven.

Met DANK aan broeder Marc uit de Abdij van Orval.