Want zie wat er gebeurd is : Galileeërs die zich inzetten voor het Godsvolk tegen de heidenen, kwamen in de tempel om te bidden. Zij onderhouden de Wet, en ze leggen hun wapens neer aan de ingang van de tempel, die een huis is van gebed en vrede. En terwijl zij bidden, doet Pilatus hen lafweg afslachten.
Deze liefdevolle God, laat Hij dan zomaar zijn getrouwen vermoorden terwijl ze Hem bidden ? Heeft God hen willen straffen ? De Joden dachten dat het onheil een straf is van God. Maar in dat geval is God geen liefhebbende Vader die vergeeft, maar een “God der wrake” (cf. Ps 94,1) !
We horen om ons heen nog steeds mensen die zeggen: “wat ik heb ik God aangedaan, dat dit of dat ongeluk mij treft ?”
En Jezus doet er nog een schepje bij : wat hebben zij God aangedaan, die 18 mensen die verpletterd werden bij het instorten van de toren van Siloam ?
Maar hij antwoordt op die vraag : ze hebben God niets aangedaan, en God heeft hen niets aangedaan.
Jezus geeft zijn discipelen hetzelfde antwoord in het Johannesevangelie : “Op de weg, zag Jezus een man die vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen hem : “Meester, waarom is deze man blind geboren ? Om reden van zijn eigen zonde of de zonde van zijn ouders ?”
Jezus antwoordde: “Het is noch om reden zijn zonde, noch om reden van de zonde van zijn ouders” (Jo 9,1-3). Het is dus klaar : voor Jezus hebben de mensen die getroffen worden door ongeluk, daarom God niets aangedaan, en God heeft hen niets aangedaan. Toch blijft het onrechtvaardig lijden van de onschuldigen voor onze tijdgenoten het sterkste argument tegen het bestaan van God.
Zo God bestaat, hoe kan er lijden zijn ?
God heeft zich laten vangen in zijn liefde. Als we gelukkig zijn, willen we ons geluk mededelen. We fluiten, we zingen, we zoeken een vriend op om het hem te vertellen.
God is zo gelukkig in zijn liefde, dat hij zijn geluk met anderen wil delen.
De liefde dringt zich echter niet op. We moeten vrij zijn om zijn liefde te beantwoorden.
Daarom schept God alle wezens in hun eigen vrijheid. God laat de schepping haar vrije evolutie gaan in een overvloed van verschillende wezens. En dat lukt nog niet zo slecht : op de top van de evolutie verschijnt de mens, in staat om vrij Gods liefde te beantwoorden. De mens leeft echter in een schepping die, om te overleven, haar eigen wetten heeft uitgetekend. En God respecteert die schikking, zoals Hij onze vrijheid respecteert. De almachtige God is immers machtig genoeg om zich onmachtig te willen tegenover onze vrijheid en de begrenzingen van de schepping. Daar ligt juist het mysterie van het lijden dat God verdraagt.
Als de stormwind een pan wegblaast van een dak, en ik kom op dat moment in het traject te staan van de val van die pan, dan vang ik haar op mijn hersenpan.
Zal God, die me bemint als zijn kind, dan de wet van de aantrekkingskracht van de massa’s opheffen opdat deze pan niet op mij zou vallen ? Neen, tot zijn grootste spijt, anders zouden alle treinen ontsporen en de sterren zouden buiten hun omloop vliegen en tegen elkaar gaan botsen.
En God lijdt in zijn hart met mij mee, en misschien zelfs meer dan ik, van het kwaad, dat mij overkomt. Zo ook zal God niemand in de hel werpen, maar wel de vrije beslissing eerbiedigen van wie niet van zijn liefde wil weten. God houdt oneindig van ons, hij wil oneindig met ons zijn. Hij kan niet anders dan met ons te komen leven. En als hij met ons komt leven, zal hij dan het voorrecht nemen van te ontsnappen aan de beperkingen die de wetten van de natuur en de menselijke vrijheid hem zouden opleggen ? Nee. Hij komt met ons, hij doet wel, en hij laat zich aan het kruis hangen.
Het is voor ons niet gemakkelijk om te leven volgens Gods liefde in een wereld waar we het lijden ontmoeten. Daarom vertelt Jezus ons de gelijkenis van de vijgenboom die Gods geduld in het licht stelt. We zijn traag om de vruchten te dragen van de liefde die God van ons verwacht. We hebben ons te ‘bekeren’, ons naar God toe te keren, om te leven volgens zijn liefde. We slagen daarin niet van de eerste keer. Maar God is een geduldige tuinman. Hij verzorgt ons, hij helpt ons eruit.
Vooral in deze veertigdagentijd voelen we ons aangespoord door God om ons steeds hernieuwd naar hem toe te keren. Telkens weer geeft hij ons uitstel om evenzo zijn barmhartigheid na te volgen (cf. Lc 6,36). “De liefde is geduldig” (1 Kor 13,4). Zij verdraagt en vergeeft, zij stelt haar hoop in de andere. Dat is de manier van God. De gelijkenis van de vijgenboom herinnert er ons aan.
Het verwijt dat aan de vijgenboom wordt gedaan – dat hij onvruchtbaar is – dient ons tot waarschuwing.
We moeten ermee stoppen het wezenlijke steeds naar later te verwijzen, en beslist voor God kiezen, nu, om vrucht te dragen (cf. Lc 6, 43-44).