Homilie op Lucas 21, 25- 28 en 34- 36

Het mag ons op eerste zicht verwonderen dat wij vandaag beginnen met het einde, en dat ons zondagsevangelie een perspectief opent over het einde van de wereld. Deze lezing wil ons echter van meetaf aan het eindpunt voor ogen stellen waar de geschiedenis naartoe gaat, en dat er zijn volle betekenis aan geeft.

Het Lucasevangelie zal onze gids zijn gedurende dit nieuwe liturgische jaar.

Het brengt ons vandaag een tekst ontleend aan de rede van Jezus over het einde van de wereld, (in technische termen : “de eschatologische rede”).Deze is in de stijl van de Joodse Apocalypsen, die we, met het boek Daniël,voor het eerst in de Bijbel vinden, tweehonderd jaar vòòr Christus. In deze Apocalypsen is het einde van de wereld een complex geval met natuurrampen, de verrijzenis van alle doden, het oordeel met de straf van de kwaden, de komst van een nieuwe wereld : het hemels Jeruzalem dat uit de hemel nederdaalt …

Marcus, Mattheüs en Lucas plaatsen juist voor Jezus’ passie, een rede in deze apocalyptische stijl die we bij Jezus niet gewoon zijn. Omwille van de verwoesting van Jeruzalem die, dacht men, het einde van de wereld betekende, leefden hun gemeenschappen in een psychose van het einde van de wereld, en die stijl kwam daar goed over. Marcus en Mattheüs kleuren die rede in met spectaculaire apocalyptische natuurrampen.

Van zijn kant had Lucas reeds wat afstand genomen van de speculaties over het einde van de tijden met deze woorden van de Heer : “Het koninkrijk van God komt niet op een spectaculaire wijze. Je kunt niet zeggen: “Kijk hier is het !” of : “Daar is het !” Ziet u, het koninkrijk van God ligt binnen in u” (Lc 17,20-21). Lucas zal vooral steunen op de nodige waakzaamheid (Lc 21,36). Hij blijft daarbij dichter bij Jezus’ denken dat het niet heeft voor apocalyptiek.

Deze is trouwens totaal afwezig in het Johannesevangelie. Het drama van de eindtijd is in de eerste plaats een menselijk drama : voor ieder van ons komt het einde van de wereld met onze dood.

Zo Lucas de angst noteert waarin de mensheid door deze gebeurtenissen geworpen wordt (Lc 21,26), dan is het om daar onmiddellijk aan toe te voegen dat Jezus’ getrouwen echter niets te vrezen hebben, want die rampen drukken de overwinning uit van hun Heer op het kwaad, en betekenen dus hun “bevrijding” (Lc 21,28 : Grieks : apolutrôsis). We vinden dat woord ‘bevrijding’ niet terug in de andere evangeliën.

Lucas ontleent het zonder twijfel aan Paulus, die hij op zijn reizen vergezeld heeft. Deze gebruikt het dikwijls om Jezus’ heilswerk uit te drukken (Rm 3,24) en de vruchten van heiligheid (1 Co 1,30) en vergeving der zonden (Kol 1,14 ; Ef 1,7) die er voor ons uit voortvloeien. Voor Paulus gaat die bevrijding samen met de verrijzenis van ons lichaam (Rm 8,23). Lucas denkt hier aan die ultieme gave die onze hoop een vaste basis geeft. Wij mogen dus met vreugde de tekenen onthalen van de komst van onze Heer : ze kondigen onze definitieve bevrijding aan van alle kwaad.

Een gans ander perspectief opent zich met de slotverzen (Lc 21,34-36). Hier wordt de komst van de Heer niet meer aangekondigd door tekenen, maar ze is er plots en onvoorzien, zoals in de parabelen over de waakzaamheid (Lc 12,35-46 ; cf. Lc 21,36). Jezus heeft beide voorstellingen gebruikt, want hij was niet bezorgd letterlijk de toekomst te beschrijven, maar wel zijn leerlingen uit te nodigen tot een durende waakzaamheid. Dat zij zich vooral hoeden voor de grove bekoringen van losbandigheid en dronkenschap (cf. Lc 12,45 ; 1 Th 5,6-7 ; Rm 13,13), om nog niet te spreken over de aardse bekommernissen die de mens afleiden van het enig noodzakelijke. Ze moeten paraat staan want “die dag” zal plots alle mensen overvallen (cf. 1 Th 5,3). Ook hier mogen we denken aan onze dood.

Het evangelie van de komst van de Mensenzoon past bijzonder goed bij deze eerste adventszondag.

Natuurlijk, de komst van Jezus is er reeds geweest in de armoede en de vreugde van Bethlehem. De Heer is ons reeds de Goede Boodschap komen brengen, we zijn reeds in zijn Kerk. Als we echter zijn eerste komst in de schamelheid van de kerststal gedenken, dan is het om ons vandaag op weg te begeven naar de uiteindelijke komst van de Heer in glorie, die ons bij onze dood zal geopenbaard worden.

Ieder mens is, de ganse geschiedenis door, geroepen tot waakzaamheid. We hebben met ons geloof reeds een optie genomen in die zin. Wij weten echter maar al te goed dat er in ons nog duistere zones zijn van ongeloof. Vandaag nodigt het evangelie ons uit die zones te reduceren :
“Keert u tot de Heer die komt, weest waakzaam, en ge zult paraat staan om Hem te onthalen en zijn Rijk binnen te gaan”.

 

Broeder Marc uit de Abdij van Orval.