In Jezus’ tijd werd er door de Joodse rabbijnen heftig gediscussieerd over de echtscheiding. De school van de liberale farizeeër Rabbi Hillel wedijverde met de rigoristische Rabbi Shammaï. Hun meningsverschil ging over de aanvaardbare redens tot echtscheiding. Jezus wordt gevraagd stelling te nemen. De valstrik is duidelijk : zo Jezus antwoordt, zal men hem kunnen bestempelen, of als laxist, of als rigorist.
Jezus ontwijkt die list en verzendt zijn belagers naar de bron van het debat : “Wat heeft Mozes u voorgeschreven ?” (v.3). Het antwoord was niet moeilijk. Een vers uit het Deuteronomium opende de weg tot alle misbruik : “Het volgende kan zich voordoen. Iemand heeft een vrouw gehuwd, maar om een of andere reden is hij ontevreden. Hij schrijft een scheidingsbrief die hij haar bij haar vertrek meegeeft. Ze wordt de vrouw van een ander” (Dt 24,1-2).
Jezus begint met de Wet van Mozes op haar juiste peil te plaatsen : “Omdat u verstokt van hart bent, heeft Mozes u dat voorgeschreven” (v.5). Hij zal echter zijn oordeel motiveren. Dat had hij reeds gedaan voor de wet van Mozes over de Sabbat (cf. Mc 2,23-28). Hij beroept zich, over de Joodse traditie heen, op de originele intentie van de Schepper (v. 6).
Hij citeert het boek Genesis (Gn 1,27) dat de eenheid van man en vrouw voorstelt als de stevige basis waar de mensheid op gebouwd wordt. In hun geslachtstweeheid zijn man en vrouw geschapen naar “het beeld van God”. Daar, in het plan van God, bevindt zich de adeldom van hun eenheid. Jezus trekt er het gevolg uit dat de Schepper gewild heeft : “daarom zullen die twee maar één meer zijn” (v.7). Die eenheid, gewild door God, moet ten alle prijs bewaard worden. “Dat de mens dus niet scheidt wat God verenigd heeft”, besluit Jezus daarop (v. 9). Het huwelijk is niet twee personen die zich verbinden, maar God die twee personen verbindt. In het huwelijk is men met zijn drieën. Er is dus maar een echt religieus huwelijk wanneer twee personen zich engageren in het liefdesverbond dat God hen aanbiedt.
Dat veronderstelt het geloof (cf. 1Cor 7,12-15), en het verantwoordelijk engagement van een gerijpte beslissing.
Op dit laatste punt zou de neurologische wetenschap, volgens dewelke de typische menselijke prefrontale hersenen, zetel van de persoonlijkheid, maar rijp zijn rond de 28 jaar, alle overhaast afraden.
Vanaf het begin is de Kerk geconfronteerd met gebroken en hervormde huwelijksverbanden. In elk geval moet men voor ogen houden dat het idee van Jezus niet gefundeerd is op een ‘legalistisch’ standpunt, en dat hij steeds met een ruim onthaal opengestaan heeft voor uitgeslotenen en zondaars (cf. Mc 2,15-17).
Een andere kwestie stelde zich aan de eerste christelijke gemeenschappen. Bij de Joden maakten vrouwen en kinderen geen deel uit van de gemeenschap (cf. Mt 14,21). Jezus had vrouwen in zijn gevolg (cf. Lc 8,1-3), en zij zijn het zelfs die op Paasmorgen gezonden worden om het evangelie van de Verrijzenis te verkondigen aan de apostelen. Maar de kinderen, zijn die lid van de gemeenschap ? Anders gezegd, worden kinderen gedoopt ? Marcus geeft hier antwoord op door de technische termen van het doopsel aan te wenden als hij verhaalt hoe Jezus de kinderen onthaalt.
Om gedoopt te worden, moest men vooraf bij de bisschop “aangebracht worden” (Grieks ‘prosferein’; de ‘prosfora’ zijn de gaven die men aanbrengt op het altaar). Hier brengt men kinderen aan bij Jezus (v.13). Zodra men gedoopt was, werd men door de bisschop omarmd en hij diende het vormsel toe door de zegen en de handoplegging. En hier “omarmde Jezus hen en zegende hen, terwijl Hij hun de handen oplegde” (v.16). Marcus verhaalt Jezus’ onthaal van de kinderen met de termen van de doopselritus.
Marcus noteert dat Jezus zich kwaad maakt op de leerlingen die de kinderen beletten tot hem te komen (v.14) en hij geeft er de diepe reden van op. Door zo te handelen, zetten de leerlingen de kinderen bij de ‘uitgeslotenen’, zoals de zieken, de vrouwen en de slaven, en hij is juist op de eerste plaats gekomen voor de ‘uitgeslotenen’. De kinderen hebben niet alleen recht op het Rijk Gods, Jezus stelt hen zelfs als voorbeeld voor zijn leerlingen. Waar zijn ze het voorbeeld van ? De oudheid beschouwde de kinderen niet als model van onschuld. Ook de moderne dieptepsychologie heeft een weinig platonische visie van het kind aan het licht gebracht. Freud heeft het kind zelfs als een “veelzijdige pervers” bestempeld : een wezen dat, in kiem, al de perversiteiten van de volwassene verborgen houdt.
Jezus kijkt eerder naar de kleinheid van het kind. Om te overleven moet het kindje alles ontvangen. Tegenover God staan we in de afhankelijkheidssituatie van het kind dat alles in vertrouwen moet ontvangen.
We herkennen hier Jezus’ bezorgdheid om ononderbroken de grootheidsverlangens van zijn leerlingen recht te trekken en ze te vormen voor hun verantwoordelijkheid die ze in de Kerk te dragen zullen hebben. Zij moeten hun machtspretenties laten varen (Mc 9,33-34), en ‘klein’ worden om het Rijk Gods te onthalen in ootmoed en openheid.
Broeder Marc uit Orval