Toen het Paasfeest der Joden nabij was, ging Jezus op naar Jeruzalem.
In de tempel trof Hij de verkopers aan van runderen, schapen en duiven en ook de geldwisselaars die daar zaten. Hij maakte van touwen een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel, ook de schapen en de runderen; het kleingeld van de wisselaars veegde Hij van de tafels en Hij wierp die omver. En tot de duivenhandelaars zei Hij: “Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal!” Zijn leerlingen herinnerden zich dat er geschreven staat: De ijver voor uw huis zal mij verteren.
De Joden richtten zich tot Hem met de woorden: “Wat voor teken kunt Gij ons laten zien, dat Gij dit doen moogt?”
Waarop Jezus hun antwoordde: “Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.”
Maar de Joden merkten op: “Zesenveertig jaar is aan deze tempel gebouwd; zult Gij hem dan in drie dagen doen herrijzen?”
Jezus echter sprak over de tempel van zijn lichaam. Toen Hij dan ook verrezen was uit de doden, herinnerden zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden in de Schrift en in het woord dat Jezus gesproken had.
Terwijl Hij bij gelegenheid van het Paasfeest in Jeruzalem was, begonnen er velen in zijn Naam te geloven bij het zien van de tekenen die Hij deed. Maar Jezus van zijn kant had geen vertrouwen in hen, omdat Hij allen kende.
Hij wist wat er in de mens stak en daarom was het niet nodig dat iemand Hem over de mens inlichtte.