De apostelen hadden toch de broodvermenigvuldiging meegemaakt, waar Jezus zich geopenbaard heeft als de profeet van de laatste tijden (Lc 9,12-17), en Petrus, Johannes en Jacobus waren aanwezig toen hij de dochter van Jaïrus terug tot leven heeft gebracht (Lc 8,51-55). Hoe heeft dit hen aangesproken ?
Jezus zal hen met deze vraag niet in verlegenheid te brengen bij de menigte.Hij trekt zich met hen terug in de eenzaamheid. Zoals gewoonlijk bij Lucas,zien we Jezus in gebed voor de sleutelmomenten van zijn zending. Voor de apostelen is daar niets bijzonders aan : Jezus bidt graag alleen (Mc 1,37 ; Lc 3,21 ; 6,12 ; 11,1). En om het onderwerp aan te snijden, komt hij niet onmiddellijk met de vraag. Voorzichtig vraagt hij hen wat de mensen over hem zeggen. De antwoorden zullen zijn leerlingen niet compromitteren : zij geven juist maar de openbare opinie weer die gefascineerd is door Jezus’ profetische aanpak.
Jezus zegt eindelijk waar hij naartoe wil. “En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben ?” Dat is de directe vraag die Jezus ook ons stelt. Petrus laat ons de tijd niet om te antwoorden. Haantje de voorste zoals altijd, neemt hij het voortouw als woordvoerder van de groep : “De Messias van God”, zegt hij. Petrus gaat verder dan alles wat er gezegd werd en hij schakelt over naar een andere populaire verwachting : de verwachting van de Messias, de Christus,de Gezalfde van God, de koninklijke vertegenwoordiger van God, uit het geslacht van David, die bestemd is om Israël te redden.
Sinds het begin van Jezus’ zending wisten alleen de demonen, begiftigd met bovenmenselijke kennis, dat de profeet van Galilea de Messias is (Lc 4,41).Petrus is de eerste die Jezus belijdt als de Christus van God. Daar Jezus het spreekverbod zal opleggen (v.21), zal Petrus eerst in de Pinkstertoespraak opnieuw Jezus als Messias verkondigen, nogmaals als woordvoerder van de Twaalf (Hand 2,31.36.38).
Maar Jezus is niet die Messias waar het volk van droomt. Zo Jezus zich de Messiastitel, die juist is, niet ontkent, dan legt hij toch de stilte op (v.21),omdat de koninklijke Davidische Messiastitel in de volkslagen particularistische,nationalistische en imperialistische connotaties heeft. Zo’n tachtig jaar vroeger heeft de Psalm 17 van Salomo, een Farizeeër-tekst een andere, de Messias beschreven als hij die de inwijkelingen en de vreemden het Heilige Land uit zal jagen om er elke onreinheid uit te bannen, om vanuit Jeruzalem te heersen over alle volken der aarde. Al deze trekken zijn totaal afwezig in de prediking van Goede Boodschap van Jezus.
Men mag echter de titel die Petrus hem geeft niet verkeerd begrijpen. Jezus brengt er dus een belangrijk correctief aan door zijn passie en zijn opstanding aan te kondigen. Intussen wijst hij zichzelf, voor de vijfde keer, als de Mensenzoon aan (Lc 5,24, 6,22, 7,34; 9 22.26.44). Jezus zal een Messias zijn die door het lijden gaat, afgewezen wordt en vermoord door de Joodse gezagsdragers. Hij zal niet verschoond worden van de risico’s die het menselijk leven met zich meebrengt. Hij zal geen bevoorrechte zijn. Hij komt ons zoeken in het diepste van ons menselijk bestaan.
Dat is precies de reden waarom God hem in eer zal herstellen door hem op de derde dag te doen verrijzen. De vier werkwoorden die zijn Paasgang beschrijven : veel te lijden hebben, afgewezen worden, ter dood gebracht worden, en verrijzen, worden voorafgegaan door een “hij moet”. Het gaat om een goddelijk heilsplan waarvan Jezus verklaart dat hij het volledig op zich neemt.
Het valt op te merken dat er hier, in strijd met het evangelie van Marcus (8, 32-33), geen enkele negatieve reactie is bij de leerlingen. Petrus richt hier geen berisping tot Jezus. Dit ligt wel in de manier van Lucas die niet graag de zwakke punten van de Twaalf naar voren brengt. Temeer dat het er nu op aankomt de leerlingen aan te moedigen om Jezus te volgen. Lucas komt dan ook onmiddellijk tot de belangrijke gevolgen voor wie Jezus wil volgen. Marcus had de mogelijkheid van het martelaarschap ingeschat voor wie Jezus wil volgen (Mc 8,35-38). Wanneer Lucas schrijft, is de dreiging van vervolging misschien verminderd. Hij past in ieder geval zijn tekst aan, door te zeggen dat we “elke dag” het kruis moeten opnemen (9,23). Zo buigt hij de zinspeling van Marcus op het martelaarschap om in ascetische zin. De christen moet dagelijks zijn kruis opnemen, dat wil zeggen dat hij in geest aan zichzelf moet sterven, niet voor zichzelf moet leven.
Lucas herinnert ons dus aan een levensregel. Wie de naam van christen wil dragen, zal in zijn leven een plaats moeten geven aan het aanvaarden van het kruis en het lijden. Het gaat hier niet om een ziekelijke kwelling, maar om in vertrouwen Christus na te volgen. Het leven is nooit helemaal zoals we het zouden willen, de mensen om ons heen reageren niet altijd volgens onze wensen.
Net zoals Jezus het lijden aanvaard heeft dat het leven met zich meebracht, zal de christen zijn kruis dragen, zonet kan hij Jezus’ leerling niet zijn. “Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, zegt Jezus ons vandaag, maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden”. Steeds komt hij daar terug Leven in liefde is nooit zelfgericht leven, er bestaat geen geestelijk autisme.
Broeder Mark uit de trappistenabdij van Orval.