Zoals de Dienaar Gods in Jesaja, maakt hij zijn gezicht “keihard” (Jes 50,7). Om bij de Vader te worden opgenomen, moet de dienaar eerst door lijden en dood. Tot nu toe was Jezus op de wegen, zonder onderdak. Nu gaat hij op naar zijn bestemming, naar Jeruzalem, de stad waar hij, als profeet, moet omkomen (Lc 13,33), en zijn exodus volbrengen (Lc 9,31), zijn ‘weggenomen worden’ (9.51).
Om van Galilea naar Judea te gaan, moet men Samaria doorkruisen. Jezus vraagt dus de leerlingen zijn komst in een Samaritaanse dorp voor te bereiden (v. 52-56). Hij breekt daarmee met de Joodse vijandigheid tegenover deze mensen van gemengd bloed, die zich als Heilig Schrift alleen aan de Pentateuch hielden, en die God aanbaden op de berg Gerizim, en niet in de Tempel van Jeruzalem. Zo schetst hij vooraf het beeld van de universele zending van de Kerk, die zich na zijn dood zal waarmaken juist in Samaria, waar de menigte zich unaniem zal bekeren bij de verkondiging van zijn verrijzenis, (Hand 8,5 vv.).
Het is niet voor niets dat Jezus Jacobus en Johannes “donderzonen” heeft genoemd (Mc 3,17) : ze vragen hem vuur uit de hemel te laten vallen op dit ongastvrije dorp (v.54). Ze nemen zich zomaar voor de profeet Elia (zie 2 R 1,10-12) ! Maar Jezus is niet de nieuwe Elia zoals de Doper hem verwacht heeft (Lc 3,16-18). Jezus berispt de ‘donderzonen’(v.55), en het is hem menens,want Lucas gebruikt hier hetzelfde werkwoord als wanneer Jezus zich richt tot demonen (Grieks ‘epitimaô’, zie 4.35), omdat ze niets begrijpen van zijn zending (aankondiging van zijn verwerping : 9,22), noch van zijn lering (liefde voor de vijanden : Lc 6,29). Het is voor Lucas de gepaste gelegenheid om even aan te geven welke moeilijkheden te wachten staan voor wie Jezus wil volgen. Daartoe voert hij drie verschillende kandidaten ten tonele.
In het rabbijnse Judaïsme kiest de leerling de meester bij wie hij in de leer wil gaan. Hij verlaat dan voor een jaar, of meer, zijn familie om te gaan inwonen bij zijn meester (cf. Jo 1,37-39). Aan de eerste kandidaat zegt Jezus dat hij niet is zoals de andere rabbijnen. Hij leidt een zwervend leven, want hij wordt uitgewezen, zoals het zojuist het geval geweest is bij dat Samaritaanse dorp.
Vervolgd zoals hij is, kan hij nog zijn hoofd niet te rusten leggen zonder dat hij weer naar elders moet vluchten. Jezus wijst hier zichzelf aan als “de Mensenzoon” (v.58), een term die zowel de onmacht uitdrukt van iemand die afgewezen wordt (Lc 9,22.44), als de macht die hem zal gegeven worden bij zijn hemelse verheerlijking (Lc 9,26 ; 12.8). Die onzekerheid moet in overweging genomen worden door wie hem wenst te volgen …
Soms neemt Jezus zelf het initiatief om iemand te roepen. Maar de man in kwestie drukt de wens uit om zijn plicht als zoon te vervullen, door eerst zijn vader te begraven. Jezus antwoordt afdoend : “Laat de doden hun doden begraven, maar jij, ga en verkondig het koninkrijk van God” (v.60). De dringende noodzaak om het Koninkrijk Gods te verkondigen heeft voorrang op het goddelijke gebod van filiale ouderliefde (Ex 20,12) : de dienst van de Goede Boodschap gaat zelfs vóór de door God gezegende familiebanden (Lc14,26).
Dat was iemand die uitstel vroeg op langere termijn. Maar nu is er iemand die slechts een paar uur tijd uitstel vraagt, juist maar om afscheid te nemen van zijn familie (v.61). Jezus zal zich hier refereren naar het geval van Elisa. Terwijl Elisa aan het ploegen is met een koppel ossen, wordt hij door Elia geroepen om hem te volgen als leerling (1Kon 19,19-21). Elisa antwoordt :“Laat mij mijn vader en mijn moeder omarmen en ik zal u volgen”. Dat wordt hem toegestaan. Jezus, de nieuwe Elia, stelt hogere eisen, en neemt ook hier afstand van Elia. Met een verwijzing naar Elisa die aan het ploegen was, antwoordt Jezus : “Wie zijn hand aan de ploeg slaat en achter zich kijkt, is niet geschikt voor het koninkrijk van God”. De beslissing Jezus te volgen is niet de vrucht van één ogenblik enthousiasme. Jezus vraagt een weloverwogen beslistheid die niet achterom ziet.
Toch zou het verkeerd zijn in deze drie uitspraken van Jezus een normatieve instructie te zien. “Laat de doden hun doden begraven” ? Na Jezus’ dood hebben de leerlingen gezorgd voor zijn begrafenis (Lc 23,53-56), en de eerste Kerk heeft altijd het grootste respect gehad voor de begrafenis van de overledenen. Zo Petrus en zijn metgezellen tijdens de prediking van Jezus hun familie verlaten hebben, dan worden ze later op hun zendingsreis vergezeld door hun vrouwen (1Kor 9,5).
Waar het hier om gaat, is dat Jezus ons uitnodigt om ons in te zetten voor het enig noodzakelijke, en de aankondiging van de Goede Boodschap, ongeacht de omstandigheden, altijd met woord en daad te plaatsen in het middelpunt van ons dagelijks leven.
Broeder Mark uit de trappistenabdij van Orval.