Lezing: Johannes 1, 6-8, 19-28

Er trad een mens op, een gezondene van God; zijn naam was Johannes.
Deze kwam tot getuigenis, om te getuigen van het Licht, opdat allen door hem tot
geloof zouden komen. Niet hij was het Licht, maar hij moest getuigen van het
Licht. Dit dan is het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem
priesters en levieten naar hem toezonden om hem te vragen: “Wie zijt gij?”
Daarop verklaarde hij zonder enig voorbehoud en met grote stelligheid:
“Ik ben de Messias niet.” Zij vroegen hem: “Wat dan? Zijt gij Elia?”
Hij zei: “Dat ben ik niet.” “Zijt gij profeet?” Hij antwoordde: “Neen.”
Toen zeiden zij hem: “Wie zijt gij dan?
Wij moeten toch een antwoord geven aan degenen, die ons gestuurd
hebben. Wat zegt gij over uzelf?”
Hij sprak: “Ik ben, zoals de profeet Jesaja het uitdrukt, de stem van iemand, die roept in de woestijn:
Maak de weg recht voor de Heer!” De afgezanten waren uit de kring van de Farizeeën. Zij vroegen
hem: “Wat doopt gij dan als gij de Messias niet zijt, noch Elia, noch de
profeet?”
Johannes antwoordde hun: “Ik doop met water, maar onder u staat Hij,
die gij niet kent, Hij die na mij komt, ik ben niet waardig de riem van zijn
sandalen los te maken.”
Dit gebeurde te Betanië, aan de overkant van de Jordaan waar Johannes aan het dopen was.

Terug naar de wekelijkse overweging uit de abdij van Orval