Bij aanvang wijst hij erop dat niet-joodse wijzen als eersten hulde komen brengen aan de Messias. Bij beëindigt tevens zijn evangelie met de universele zending die Jezus aan zijn Kerk toevertrouwt : “Ga, en maak alle volkeren tot leerling” (Mt 28,19).
In feite interesseert Mattheüs zich niet aan de verhalen als dusdanig. Zijn bedoeling is de draagwijdte van de feiten aan te geven met de hulp van verhalen die ze in het licht stellen, meer dan dat zij ze beschrijven. Zo wordt het feit van de wonderbare ontvangenis van Jezus toegelicht door de dialoog van Jozef met de engel (Mt 1,18-24). Nu geeft hij de ware betekenis aan van Jezus’ geboorte in de ontmoeting van heidense wijzen met Herodes, de officiële koning van de Joden. Hun tegenovergestelde houding tegenover het kind Jezus komt zo aan het licht.
Dat verhaal laat overigens in onze geest een dubbele indruk na.
Enerzijds een indruk van onwerkelijkheid en legende. Onze soms erg zoeterige kerstsfeer riskeert die indruk nog te versterken. Neem daarbij nog het gestileerde karakter van het verhaal dat overigens in de gewone trant ligt van Mattheüs, die gewoontegetrouw overbodige details laat vallen. Voeg daar nog aan toe de mysterieuze figuur van die wijzen en hun vreemde dialoog met Herodes, zonder nog de ster te vergeten en de droom die de wijzen verwittigt (v. 12). We hebben hier klaarblijkelijk een document dat voor kerkelijk onderricht bijgewerkt werd.Maar van de andere kant heeft dat verhaal niets dat op geschiedkundig gebied verdacht overkomt in het kader van het Palestijns milieu met daarin de fameuze Herodesfiguur die uit argwaan zijn eigen zonen liet vermoorden. De tijd is voorbij dat de historicus bij het minste wonderdetail een gehele verhaal in diskrediet brengt.
De Oudheid was happig op astrologie. Het was normaal te beweren dat een ster de geboorte van grote persoonlijkheden, zoals Alexander de Grote of Cesar, aangekondigd had, en de rabbijnen signaleerden dergelijke fenomenen bij de geboorte van Abraham, Isaak en Mozes (1). In Mattheüs’ tijd werd er in de synagogen op het vers “Uit Jacob zal een ster opgaan, uit Israël staat een leider op” (Num 24,17) als commentaar gegeven : “Een koning moet opstaan uit het huis van Jacob, een bevrijder en een leider uit het huis van Israél” (2).
In deze middens viel Mattheüs’ verhaal zeker niet uit de toon : het is in de tijdsgeest en past de gangbare denkwijze toe op Jezus..
Van groter belang, voor ons, is het theologische of catechetische speerpunt van dit verhaal met een rijke symbolische inhoud. Het schetst vooral vooraf het beeld van de geschiedenis van een Messias, “koning der Joden”, die vreemd genoeg meer aanhang zal vinden bij de heidenen dan bij de Joden die hem noochtans verwachtten. En zo weerspiegelt dit verhaal het “mysterie” waarover Paulus het heeft in zijn Romeinerbrief : “Als hun misstap de wereld verrijkt heeft en hun falen voor de heidenen rijkdom betekent, wat mogen wij dan niet verwachten, als zij hun tekort zullen aanvullen !” (Rm 11,12 s.).
Onder symbolisch oogpunt ook heeft het verhaal een sterke densiteit, en schetst het een theologie van de openbaring. Er zijn immers twee complementaire elementen die toelaten de plaats te weten te komen waar de Messias zich bevindt : de ster en de Schrift.
Er is de ster die in de taal van de schepping instaat voor de tekenen van de tijd, de omstandigheden of eenvoudigweg het toeval van het leven. Zij leidt naar het gebeuren van de Messias, maar heel alleen kan ze haar doel niet bereiken.Ze moet echter ook bewaarheid worden door de Schrift. De wijzen gaan niet rechtstreeks naar Bethlehem, ze lopen langs Jeruzalem om. Het woord van de Heer komt uit Jeruzalem (cf. Is 2,3). Anders gezegd er is de bemiddeling nodig van Israël, niettegenstaande zijn ongeloof, dat altijd toch maar gedeeltelijk is (cf. Rm 11,25).
Het is enkel in de samenstand van de ster, die aan de heidenen is verschenen, met het Woord, bewaard door Israël, dat het mogelijk is de Messias te herkennen. De ster leidt naar de Schrift, en de Schrift maakt de ster weer actief : samen leiden ze naar de plaats waar de Emmanuel, “God met ons”, zich bevindt. Op dat ogenblik kan de ster stil blijven staan, het woord wordt evenement, en wij zijn vervuld van grote vreugde (cf. Mt 2,10).
Zo leren wij dat we altijd naar God moeten luisteren met onze twee oren : een oor dat naar hem luistert in de Bijbel, en een oor dat naar hem luistert in de levensomstandigheden, zelfs al zijn ze soms onbeduidend of vreemd.
(1) cf. Strack und Billerbeck : Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud
und Midrash, T. 1, p. 77-78. (2) ibid. p. 76
Met DANK aan Broeder Marc uit de Abdij van Orval