Voor God is het altijd kerstnacht. Hij wil met ons zijn, altijd. Echt lief van Hem. Jammer genoeg, wanneer Hij zich aandient, zegt de provider aan mijn deur Hem : “Sorry, mailbox is vol”. Merk wel op : ik ben er voor niets tussen dat God voor mijn deur blijft staan. Mijn mailbox zit vol, mijn huis is stampvol en mijn agenda reeds compleet voor de komende veertien dagen. Wat ik wel kan doen, dat is een kerststalletje plaatsen onder mijn grote kerstboom vol glitter en met een cadeautje voor ‘elk wat wils’.
Maar kijk, er hangt reeds een geschenkje aan de kerstboom. Voor mij ! Van wie ? Van God. Welk geschenkje ?
Ik had geen plaats voor God. En God stelt zich kwetsbaar en ontwapend op als ik Hem niet binnenlaat. Hij dringt zich niet op. Maar Hij blijft Liefde die, steeds aanwezig, zich voortdurend blijft aanbieden. Als ik mijn cadeautje openmaak, dan ontdek ik er de vrijheid die God mij aanbiedt door op mij te blijven wachten. God is, tegenover ons, dialoog van Vrijheid tot vrijheid. Een Liefde die buitengelaten wordt, heeft geen andere uitweg dan steeds edelmoediger te beminnen. En God drijft zijn liefde op tot het op ons wachten in een voederbak. Men herhaalt het ons tot driemaal toe zodat wij het zeker niet zouden kunnen niet horen (Lc 2,7.12.16).
De liefde sluit alle meerderwaardigheidsgevoel uit. Daar Hij me bemint met een oneindige liefde, maakt God zich oneindig klein tegenover mij. Hij doet zich voor als een kindje in een voederbak. Ontdaan van alles, kwetsbaar,afhankelijk. Kleiner kan niet. Tegenover een borelingsje smelten vrouwen weg, en voelen mannen zich als grote lummels. De vraag is echter niet wat ik voel, maar wat ik, tegenover dat kind, zal doen met mijn vrijheid.
Het verhaal van de openbaring aan de herders (v. 8-14) komt hier dan gelegen. Wat komen die herders hier doen ? Die lieden hebben een slechte reputatie in Palestina, waar men ze meestal houdt voor een onbetrouwbaar dievengeslacht. Onbeduidend genoeg om niet te mogen getuigen voor de rechtbank. En juist zij, echt van het onderste sociale schof, worden geroepen als eerste getuigen van de geboorte van hem, die voor moeder iemand heeft van nederige staat (Lc 1,48), en die de Goede Boodschap zal brengen aan de armen (Lc 4,18). Waarlijk, vanaf zijn geboorte is Jezus in gezelschap van geringen en armen. Het zijn zijn eerste getuigen.
En van wie zijn ze getuigen ? De engel geeft hen van die pasgeborene drie titels aan : ”Vandaag is u geboren … uw Redder : Hij is de Messias, de Heer” (Lc 2,11). Het zijn drie titels van de paasboodschap van Kerk. De laatste twee komen uit het Joodse milieu. De eerste is echter meest gebruikt in het heidense milieu tegenpartij van de keizerlijke cultus die Cesar als redder bestempelt. De herders krijgen aldus de evangelische boodschap mee die Petrus (Hand 2, 36) en Paulus (Hand 13, 33) zullen verkondigen. En het is wel wat de herders zullen doen : “En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend wat er hun van dit kind gezegd was. En allen, die het hoorden, stonden verwonderd over hetgeen hun gezegd werd van de herders” (Lc2,17-18).
Waartoe wordt onze vrijheid uitgenodigd, als wij op onze beurt voor de kerstkribbe komen te staan ? Dat ook wij te verkondigen hebben dat Gods liefde tot ons komt als een klein kindje. God wil onmachtig zijn en zwak in onze wereld. Alleen op die manier is Hij echt met ons in onze eigen situatie.De kribbe verwijst ons naar het lijden en de zwakheid van God die, door zijn gewilde onmacht, met ons zijn plaats inneemt in onze wereld. God is onmachtig zoals de liefde machteloos is tegenover de vrijheid van de beminde.
Zo God zich aan mij aanbiedt in deze extreme zwakheid, dan moet ik ook geen schrik hebben om naar Hem toe te gaan met al mijn zwakheden. Hij zal mij onthalen in de maat dat ik zijn zwakheid onthaal met de mijne en voor Hem een plaatsje maak in mijn hart.
Broeder Marc uit de Abdij van Orval.