Ook na de broodvermenigvuldiging verwijdert hij voorzichtig-heidshalve zijn leerlingen van de enthousiaste menigte die hij wegstuurt, terwijl hij zelf weer de bergen intrekt om er te bidden (Mc 6,36-37). Johannes verduidelijkt hier de reden : Jezus wist dat men hem tot koning wilde maken (Jo 6,15).
Het is duidelijk : Jezus wil geen leerlingen achter zich, die de grootsten willen zijn of die uit zijn op politieke macht (Mc 9, 33-35 ; 10, 37-45). Bij iedere gelegenheid gaat hij in tegen het volksgeloof dat meende dat lijden en dood zouden uitgeschakeld worden bij de komst van de Messias. Integendeel, hij gaat recht tegen dat geloof in, en hij kondigt tot driemaal toe zijn eigen lijden en dood aan (Mc 8,31; 9,30; 10,32), iets wat het begrip van zijn leerlingen te boven gaat : deze dromen nog steeds van voorrang en ereplaatsen in het nieuwe Rijk.
Zij zullen zich wel verheugd hebben bij die onverwachte plotse ommekeer in Jezus’ houding. Wie had dat gedacht : Jezus neemt nu omzeggen zelf het initiatief van zijn triomfantelijke intrede, en geeft aan zijn apostelen de link waar ze voor Hem een ezelsveulentje kunnen vinden (Mc 11,1-7). Jezus gaat nu de volksdrang om Hem tot Messias uit te roepen niet meer tegen. Hij zal het volksenthousiasme gebruiken om profetisch de ware zin van zijn Messiaanse zending aan het licht te brengen. Daarom ensceneert Jezus zelf zijn intrede te Jeruzalem om het verlangen van het volk te kanaliseren en zelf de zin aan te duiden van zijn messianiteit. Hij zal koning der Joden zijn, maar niet met wapenmacht en strijdros.
Het is opmerkelijk : juist terwijl er te Jeruzalem in de hoge kringen vergaderd wordt over de manier waarop de hinderlijke profeet uit Galilea kan uitgeschakeld worden, zetten de leerlingen van Jezus met een ezeltje een Blijde Intrede van de Messias-koning op touw. Het liep in de volksmond dat de Messias vanaf de Olijfberg zijn intrede zou doen te Jeruzalem. Dat viel goed mee : de triomfstoet kon vertrekken vanuit Betanië, waar de pelgrims uit Galilea bivakkeerden, en deze sympathiseerden spontaan met hun landgenoot. Als onderstroom speelde ook mee dat zij, Galileeërs, door de Judeeërs slechts als tweederangsjoden werden beschouwd. Uit dat bivaksoord van de Galileeërs zou Jezus, enkele dagen later, ‘s nachts, op een tip van Judas, kunnen worden opgelicht.
Het is de leerlingen van Jezus echter een ernst wanneer ze hem huldigen : ze leggen hun mantels op Jezus’ rijdier en over de weg waar hij voorbijkomt : iemand op je mantel laten zitten, iemand over je mantel laten lopen, betekent dat je hem erkent als hem die zeggenschap heeft over je. De leerlingen willen Jezus echt als koning introniseren.
Wat gaat er eigenlijk om in Jezus die zich leent tot deze spontane hulde ? Het Messiasgeheim, dat Marcus tot nu toe in zijn evangelie aangehouden heeft, bereikt hier immers zijn ontknoping. Jezus openbaart zich als Messias. Hij laat zich toejuichen als “die komt in de naam van de Heer”. Die toejuiching heeft een duidelijke Messiaanse betekenis, en Mattheüs en Lucas vermelden de verontwaardiging van de gezagdragers (Mt 21, 15 ; Lc 19,39) in dit verband.
Jezus zal dus plechtig Jeruzalem binnentreden zonder woordenkraam, maar symbolisch gezeten op een ezelsveulentje dat verwijst naar de koning, nederig en vredelievend, aangekondigd door Zachariah (9,9). Het is op die manier dat Jezus “Jeruzalem binnentrad in de tempel”, zegt Marcus. Het was wel de tempel die Jezus’ doel was.
Maar totaal verrassend, Marcus laat die Messiaanse intrede op niets uitlopen. In de tempel gedraagt Jezus zich niet als Messias, maar als toerist : “toen Hij alles in ogenschouw genomen had, ging Hij, omdat het al laat was, samen met de twaalf naar Betanië” (Mc 11,11). Mattheüs en Lucas zijn hier meer coherent : gesteund door de volksmassa jaagt Jezus de verkopers uit de tempel (Mt 21,12 v. ; Lc 19,45 v.) en stelt aldus een sterke profetische daad met Messiaanse betekenis.
Men veronderstelt dat de primitieve tekst van Marcus versneden geweest is en hersamengesteld voor het gebruik van de liturgie. Er moest een overloop gemaakt worden van palmzondag en het Passieverhaal dat, te Jeruzalem, gevierd werd op de plaats zelf van de dramatische gebeurtenissen. Volgens de Handelingen was Marcus afkomstig van Jeruzalem (Hand 12,12).
Jezus zal in elk geval, tot het einde toe de lijn doortrekken van de vredelievende Messias. Zachtmoedig zal hij zich laten gevangen nemen. Maar hij zal onbewogen bevestigen dat hij de Messias is. “Weer stelde de hogepriester Hem een vraag en zei tegen Hem : ‘Bent u de Messias, de Zoon van de Gezegende ?’ Jezus zei : ‘Ik ben, en u zult de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komend op de wolken van de hemel” (Mc 14,61-62). Daarop verscheurde de hogepriester zijn kleren want alleen reeds de uitspraak “Ik ben” behoort alleen aan God toe.
Op zijn beurt, “Pilatus vroeg hem : ‘Bent u de koning van de Joden?’ Hij antwoordde : ‘U zegt het.’” (Mc 15,2). Jezus laat zich vervolgens gedoornkroond begroeten als koning der Joden (Mc 15,17) en zal zich laten leiden naar het kruis, om er te sterven als de laatste der laatsten. Evenwel, “het opschrift met de aanklacht tegen hem luidde : ‘De koning van de Joden’” (Mc 15,26). Johannes zal preciseren dat dit opschrift opgesteld was in het Hebreeuws, het Latijns en het Grieks (Jo 19,19-20). Wat betekent dat zijn koningschap van totale armoede en zelfontlediging, aan gans de wereld zal worden kond gedaan. (Jo 19,19-20).
Marcus noteert op zijn manier : “Toen de centurio, die recht tegenover hem stond, hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij : ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon !’” (Mc 15,39). Deze verklaring is de ontknoping van gans het Marcusevangelie : Jezus is meer dan de koning der Joden, meer dan een messias : hij is de Zoon van God.
In dit licht kunnen we nu gans Marcus’ evangelie herlezen.
Terug naar Wekelijkse Inspiratie