Uit de profeet Joël 2, 12-18

Bekering tot God moet altijd gemeend zijn. De profeet Joël ziet dit als levensnoodzakelijk. Om echt te zijn zal deze bekering ook uitgedrukt worden in een vastenritueel en in liturgische gebedsvormen. Niemand kan zich daarvan ontslagen achten. Dan kan men ook op Gods vergeving vertrouwen.

Zo spreekt God de Heer: ‘Keer nu terug tot mij met heel je hart en begin te vasten, te treuren en te rouwen. Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart. Keer terug tot de Heer, jullie God, want Hij is genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid.’ Misschien herroept Hij zijn vonnis, komt Hij erop terug en laat Hij toch iets van zijn zegen over, zodat jullie weer graan en wijn kunnen offeren aan de Heer, jullie God. Blaas de ramshoorn op de Sion, kondig een vastentijd af en roep op tot een plechtige samenkomst. Breng het volk bijeen, laat heel Israël zich reinigen. Breng de oude mensen tezamen, verzamel de kinderen, ook de kleintjes aan de borst. Laat de bruidegom opstaan van het bruidsbed, laat zijn bruid het slaapvertrek verlaten. Priesters, dienaren van de Heer, hef een smeekbede aan in de tempel, tussen altaar en voorhal: ‘Ach Heer, spaar uw volk, uw eigendom, geef het niet prijs aan spot en hoon van andere volken. Waarom zouden zij mogen schimpen: “En waar is nu hun God?”’ Dan zal de Heer het opnemen voor zijn land en zich ontfermen over zijn volk.