VERVOLG: De vreugde als een overgang van het ‘hebben’ naar het ‘zijn’.

Akkoord, een illusie is altijd mogelijk. Ze is zelfs onvermijdelijk als het zoeken geïsoleerd gebeurt, en niet met de bijstand van een geestelijke metgezel. De Geest is relatie, communie. Om te slagen, moet het geestelijke zoeken gebeuren in relatie, in communie. De spirituele metgezel is een getuige van het geloof, in wie ik mijn geestelijk zoeken kan toetsen aan het geloof van de horizontale gemeenschap van de Kerk van vandaag, en aan het geloof van de verticale gemeenschap der christenen die het hebben beleefd, vanaf Christus tot nu toe.

Een spirituele gids die zelf niet leeft in gemeenschap met de Kerk en met de levende traditie komt dus niet in aanmerking, want het is als een “huisvader die uit zijn schat noch nieuw noch oud te voorschijn kan halen” (cf. Mt 13,52), omdat hij zelf niet uitgegroeid is tot een leerling van het koninkrijk der hemelen, koninkrijk dat Christus ons doorgeeft in de Kerk. Merken we allereerst op dat de nadruk ligt op “vinden”, niet op “zoeken”.
Een man/vrouw  vindt de schat. Wat betekent dat ? De uitspraak van Picasso is bekend : “Ik zoek niet, ik vind”. De ongekunsteldheid van het creëren, die geen bewonderaars vandoen heeft, sluit alle verkrampt zoeken uit. In artistieke creativiteit, moeten we loslaten, open staan. Wat reeds geldt voor de kunst, komt nog sterker naar voor bij het spirituele zoeken.

Onderscheiden we, om te beginnen, het spirituele zoeken van elke egocentrische betrachting. Men zegt soms van een persoon dat hij zoekend is. Op zoek naar wat ? Meestal, naar een psychisch en affectief evenwicht. Het zoeken op psychisch en affectief niveau, zelfs al heeft het een geestelijk kleurtje, is nog steeds egocentrisch. Ik denk dat ik God zoek, maar eigenlijk tracht ik mijn angst te verlichten. Het kan gebeuren dat ik de gezochte affectieve veiligheid vind, en dat ik die, per illusie, neem voor God.

Een andere manier van dit egocentrische zoeken is ook mogelijk : ik zoek God om te komen tot de volheid van mijn wezen. Maar de euforie die ik vind is niet God. Het psychische zoeken tracht te zien, te hebben, te weten, te nemen, te grijpen, te begrijpen. Het haalt naar zich toe. Het kijkt naar zichzelf. Het is onrustig. We moeten nooit het spirituele zoeken verwarren met het egocentrisme dat zich verkrampt in onrust en in het agiteren van problemen. Om alle verwarring te voorkomen, vereist de Regel der monniken de gelofte van stabiliteit van wie zijn gans leven op het zoeken naar God wil toeleggen. Door de mentale en emotionele stabiliteit te vergen, verplicht de Regel der monniken te zoeken op een spiritueel niveau. Dit niveau drukt de uitspraak van Augustinus uit : “Je zou me niet zoeken als je niet me reeds had gevonden”. In degene die zichzelf uit handen heeft gegeven, is er ruimte vrij voor God, die er kan komen. Men vindt er God, maar wie God gevonden heeft zoekt Hem steeds verder. Voor wie het oneindige vindt, blijft alles nog steeds te zoeken.

Er is nog een tweede criterium bij de spirituele zoektocht : men verbergt de schat opnieuw (v.44b). De zoektocht naar God is geen dansen op het podium. Het ontdekken van de schat leidt niet tot exhibitie. Wel integendeel. Wie God heeft ontmoet duikt in de stilte van God zelf. Hij wordt bescheiden. Hij zou met Christus in God verborgen willen zijn (cf. Kol 3,3). De gratuïteit van God die zich laat vinden is overweldigend. Deze bescheidenheid is blijmoedig.

Ze is zelfs het derde criterium voor het God zoeken : “hij gaat vol vreugde” (v.44c). Hij die God zoekt is niet gespannen, verkrampt, droefgeestig. Hij is bevrijd van zichzelf, hij is ontspannen, hij herademt, hij is gans ingenomen door God die hij heeft ontmoet. De vreugde ontvangt men van een andere. De vreugde is altijd een overgang van het ‘hebben’ naar het ‘zijn’.

En zo zien we, op de vierde plaats, dat hij die gevonden heeft, alles verkoopt wat hij bezit (v. 44d), om zich tevreden te stellen met zijn enige schat en voor God beschikbaar te zijn. Het Rijk der hemelen is iets absoluuts, niets anders kan het beconcurreren. Men kan geen twee heren dienen (Mt 6,24). En het duurt een leven lang om de schat in te lossen.

 

Met oprechte DANK aan broeder Marc uit de abdij van Orval.

Deze inspiratie is neergeschreven naar aanleiding van de evangelietekst op de 17e Zondag van het jaar ( Homilie op Matteüs 13, 44-52 )