In het eerste hoofdstuk van Genesis schept God alles en eindigt met de mens, aan wie Hij de schepping toevertrouwt. In het tweede hoofdstuk van Genesis krijgen wij echter een omgekeerd verhaal : God begint met de “Adam”, het menselijk wezen, te scheppen, om hem vervolgens alles te geven wat hij nodig heeft om gelukkig te zijn. Twee verhalen die elkaar schijnen tegen te spreken, maar die dezelfde betekenis naar voren brengen : alles is geschapen voor de mens, en de mens is verantwoordelijk voor de schepping. Wat er telt zijn niet de verhalen, maar de betekenis ervan.
Welke is voor de evangelisten de betekenis van de tempelreiniging ?
Het is duidelijk dat Johannes de tempelreiniging niet plaatst in hetzelfde perspectief als de drie synoptiekers (“syn-optici” betekent “degenen met dezelfde blik”). Deze bouwen hun verhaal op als een groeiende openbaring dat Jezus de Messias is. Uiteindelijk bevestigt Jezus zich als Messias bij zijn intrede te Jeruzalem met de sterke geste van de tempelreiniging. Als zij hun evangelie opstellen is er ook nog geen definitieve breuk van de christenen met de Joodse wereld : het komt erop aan Jezus voor te stellen als de Messias die de Schriften vervult. Jezus’ uitspraak over het “rovershol” verwijst naar Jeremias :
“Denken jullie soms dat het huis dat mijn naam draagt een rovershol is ?” (Jer 7, 11). En er volgt een sterke bedreiging : kijk maar eens wat ik gedaan heb met de tempel van Silo, en : “Ik zal met deze tempel, waaraan mijn naam verbonden is, … hetzelfde doen als met Silo (Jer 7, 12 – 15).
Die verwijzing schijnt goed gehoord te zijn geweest, want de beschuldiging voor het Sanhedrin geformuleerd tegen Jezus, is dat hij de tempel wou vernietigen (Mc 14, 57-58). Dezelfde reden zou Jezus nog op het kruis tot bespotting dienen (Mc. 15, 29). De synoptici wekken vrij sterk de indruk dat er een verband is tussen de Tempelreiniging en de kruisdood. Dat klinkt ook plausibel. De tempelautoriteiten en de Romeinse gouverneur konden zich, zo kort voor het paasfeest, geen grote ordeverstoringen veroorloven, want vergeten we het niet : het economisch leven van Jeruzalem was gebaseerd op de pelgrimage naar de tempel en de bijbehorende handel.
Johannes komt veel later. De scheiding tussen de christenen en het judaïsme is dan reeds een voldongen feit. Jeruzalem is verwoest, de tempel is niet meer. De reflectie over Christus is sterk geëvolueerd. Het verhaal van de tempelreiniging zal een gans andere plaats innemen met Christus op de centrale plaats in de nieuwe spirituele oriëntatie van de christenen. Er moest inderdaad voortaan niet meer aanbeden worden op de berg Garizim of in de tempel van Jeruzalem (Joh. 4, 21). Bij Jezus’ dood is het voorhangsel van de tempel middendoor gescheurd om het hart van de tempel, het ‘heilige der heiligen’ te laten verschijnen als een voortaan lege ruimte : Gods tegenwoordigheid is er verdwenen. Drie dagen nadien is er een nieuwe tempel opgebouwd in Jezus’ verrezen lichaam. Het meer-dan-menselijke dat de leerlingen steeds verwonderd had in Jezus’ woorden en werken, wordt hen nu een duidelijke aanwijzing van Gods uitzonderlijke aanwezigheid in Jezus. Bij Johannes treedt Jezus meteen op als Messias, en meer dan Messias : hij is de Zoon die het niet kan hebben dat “het huis van zijn Vader” tot een marktplaats verwordt.
Wat Jezus doet is een profetische shockerende daad die hij belicht met het mysterieuze woord over de afgebroken tempel die in drie dagen zal herrijzen. Hij stelt het teken van zijn verrijzenis in het vooruitzicht als bewijs dat hij zo mocht optreden. Door zijn verrijzenis zal Jezus de ‘tempel Gods’ worden, drager van Gods tegenwoordigheid.
Zijn persoon ontvangt een onvoorwaardelijke voorrang op de tempel of op gelijk welke heiligdom. Door zijn dood en verrijzenis wordt Christus de enige ontmoetingsplaats voor de mensen met God. Hij is gever geworden van de Geest (Jo 19, 30), van de communicatie van Gods tegenwoordigheid in onze wereld.
Het teken van de Tempel krijgt dan ook een grote plaats in het Nieuwe Testament. Paulus gebruikt het voor de Kerk (Ef. 2, 19-21) en voor iedere christen die door zijn doopsel als het ware geïncorporeerd is in Christus, en een der ledematen geworden is van Christus, tempel van de Heilige Geest (1Co. 3,16 ; 6,15.19).
Bij de monniken, zoals bij de eerste christenen, staat Jezus’ tegenwoordigheid in de gemeenschap nog altijd centraal : Christus aanwezig bidt er midden de gemeenschap de psalmen die hij alleen tot vervulling kan bidden. Zijn aanwezigheid in de broeders is reeds de werkelijkheid die blijven zal in de hemel.
Broeder Marc Gallant van de abdij van Orval
( Geb: 17 dec.1928 / Overl: 12 jan.2018)