Vervolg : homilie Lucas 15, 1-32

Het verloren schaap uitsluiten ligt niet in Gods doen. Het terug te vinden is veeleer zijn vreugde. De herder die een verloren schaap terug gevonden heeft, of de huisvrouw die een zilverling terugvindt, roepen vrienden en buren samen om hun vreugde te delen. Precies : God is vreugdedelen. Oneindig gelukkig, zal Hij zijn overstroom van vreugde delen met de engelen in de hemel om één zondaar die zich bekeert (v.10). Gods vreugde vergelijken met die van een herder of een huisvrouw, komt waarschijnlijk niet goed over bij degene voor wie God een verre en ongenadige rechter is. Wie niet bemint, kan niet begrijpen dat de liefde op zoek gaat naar wat verloren is gegaan …

Jezus herneemt zijn betoog in een meer gedetailleerde gelijkenis : “Een man had twee zonen” : een losbandige zoon, en een zoon, voorbeeld van trouw. Jezus die tot God bidt als tot zijn “Abba, lieve papa”, zal uitleggen wat de vreugde is in het hart van een vader die zijn zoon echt bemint.

Vooreerst nooit vergeten dat God liefde is en dus promotor van vrijheid. Zonder vrijheid is er geen echte liefde is mogelijk. De vader van de parabel respecteert de vrijheid van zijn jongste zoon, zelfs als deze schaamteloos zijn erfdeel opvraagt terwijl zijn vader nog leeft. Het is alsof hij tegen zijn vader zou zeggen : “Je sterft niet snel genoeg !”. Uit absoluut respect voor de vrijheid van de zoon, doet de vader niets om hem tegen te houden, zelfs als hij zijn erfdeel met meisjes van lichte zeden zal verkwisten. Kan er een meer prominent beeld geschetst worden van Gods respect voor de vrijheid van de mens ? Respect ook dat de mogelijkheid openlaat voor een terugkeer, en uiteindelijk voor de erkenning van zijn vaderlijke liefde. Gods respect voor de vrijheid is geen onverschilligheid, maar liefde die blijft hopen … Jezus die omgaat met wie uit de maatschappij gesloten is, drukt die hoop uit.

Door weg te gaan van zijn vader heeft de jongste zoon daarom nog het geluk niet gevonden. Na zijn erfenis verspild te hebben in een losbandig leven, valt hij op het laagste niveau van de samenleving. Als dienstknecht bij een heiden wordt hij ertoe gebracht varkens te hoeden, dieren die het jodendom in uiterste afkeer had [1]. En hij moet dan nog met varkensvoedsel zijn maag vullen. Zo is hij in de meest weerzinwekkende onreinheid gevallen !

De Farizeeën en schriftgeleerden die het verhaal aanhoren, moeten voor dit personage een soortgelijk gevoel hebben als voor hen die aan tafel zitten met Jezus, die zichzelf dan ook nog zelf onrein maakt door met hen te eten …

Door noodzaak gedwongen besluit de jongste zoon naar zijn vader terug te keren. Het verhaal verandert van toon met de innerlijke reflectie van de zoon (v.17-19). Wat hij zich voorstelt is puur utilitaristisch om te overleven, maar het schetst een begin van bekering, een terugkeer naar God en naar zijn vader. Hij gelooft dat hij niet meer waard is zoon genoemd te worden, en als prijs van zijn terugkeer, zal hij zich ermee tevreden stellen te worden behandeld als een dienstknecht van zijn vader. Hij gelooft steeds niet in de liefde.

De houding van de vader wekt verbazing. Hij is blijven uitkijken naar de terugkeer van zijn zoon. De voorkomende liefde waarmee hij zijn zoon bij zijn terugkeer onthaalt, moet de Farizeeën wel heftig schokken. Deze vader, die zich ertoe verlaagt om te lopen naar zijn zoon – een overhaasting die een oosterling onwaardig is – en in het openbaar zijn genegenheid uitdrukt voor die onwaardige zoon, die onrein is en zo maar rechtstreeks van bij de varkens komt ! Hij vraagt dan nog zijn zoon niet om excuses voor zijn gedrag, maar hij doet lopen om de mooiste kleren, de ring om de vinger, teken van gezag, en de schoenen van de vrije man. Hij reïntegreert hem volledig in het gezin en organiseert een feest om het hele huishouden te laten delen zijn vreugde. Teruggevonden, is de verloren zoon de vreugde van zijn vader, vreugde die des te meer verbijstert, gezien het schuldig gedrag van de zoon.

De oudste zoon komt dan ook op het podium om de ontstelde reactie van de Farizeeën uit te drukken. De vader nodigt hem uit om te eten met de jongste zoon, die onreine zondaar ! Hij de voorbeeldige zoon heeft nimmer het recht gehad om gevierd te worden. Hij beschuldigt zijn vader van favoritisme en verwijt hem het vetgemeste kalf op te dienen om te vieren met iemand die maar een zondaar is en die hij niet “zijn broer” kan noemen, maar “deze zoon van jou daar” (v.30). Hij doet geen afbreuk aan de ‘broer’, maar ‘deze zoon van jou“. Hij kan het zijn broer niet vergeven de familie tot schande gemaakt te hebben …

Opnieuw wordt de houding van de vader niet gedicteerd door de oosterse welvoegelijkheid. De liefde voor zijn oudste doet hem nu weer naar buiten komen om hem te smeken (v.28). Om zijn houding uit te leggen, erkent hij dat zijn oudste nooit dood was of verloren, en hij onderlijnt hun intieme eensgezindheid. De uitdrukking “al het mijne is van jou” drukt hun absolute communie uit. Aan zijn boze oudste legt de vader uit dat er moest gevierd worden en gejuicht voor het terugvinden van een zoon en broer die verloren was.

De parabel blijft openstaan : hij stelt me, luisteraar of lezer van deze gelijkenis, in de positie van oudste broer. Het is aan mij om in te gaan of niet op de bede van de vader. De positie van de oudste zoon, waarin de finale van het verhaal ons plaatst, is ongemakkelijk omdat ze ons situeert voor de onuitsprekelijke zelfs onbegrijpelijke liefde die ons zou kunnen ergeren … in plaats van ons te vervullen met de vreugde van de vader.

===========================

[1] De Joodse cultuur had de varkens in heilige afschuw. Een erfenis nog van de Sumerische beschaving van het 3e millennium voor Christus in Mesopotamië, het huidige Irak.

In deze beschaving, was het vlees van pluimvee, runderen en kameel toebedeeld aan de gewone mensen. Het werd beschouwd als van mindere kwaliteit.

Het vlees van runderen en schapen was bestemd voor de militairen. Varkensvlees was een heilig vlees, strikt voorbehouden aan de goden, en aan de koning en de priesters als vertegenwoordigers van de goden.

Het varkensvlees was dus taboe voor de gewone mens. Het consumeren ervan was een misdrijf van majesteitsschennis, maakte onrein en sloot de mens uit de religieuze riten.

Het bloed, beschouwd als levensprincipe, was eveneens voorbehouden aan de goden. Op de altaren van de goden werden bloed en varkensvlees geofferd.

Abraham was afkomstig uit Ur, een belangrijke Sumerische stad. Dit verklaart waarom het verbod op bloed en varkensvlees teruggevonden wordt in de Leviticus (Lev 11,7 en 17,10-16), en later in de Koran (Soera 2:173 ; 5:3 ; 6:145 en 16:11). Joden eten ‘kasher’ en moslims ‘hallal’ : ze eren daarmee oud-heidense gelovigheid.

Jezus heeft de pagina van deze primitieve opvattingen gedraaid door te stellen dat je niet onrein wordt door wat je eet, je, maar wel door wat er uit je hart komt (Mc 7,15).

 

Br. Mark uit de trappisten abdij van Orval.