Ze zijn met tien, ze vormen een “minyan”, het vereiste quorum van 10 man om zich geldig tot God te richten in de Joodse dienst (Mishnah : Megillah 4:3). Die melaatsen kunnen dus een geldige bede richten tot God, die in die tijd alleen van melaatsheid kon genezen. Zij richten die bede echter tot Jezus, en komen hem ontmoeten (v.13, Grieks : apèntèsan). In de tijd van Lucas heeft het zelfstandig naamwoord “apantesis”, “ontmoeting”, reeds de technische betekenis die verwijst naar de ontmoeting met de verrezen Christus bij de Wederkomst (cf. 1 Thes 4,17 ; Mt 25,6). De lezer begrijpt meteen dat de ontmoeting gunstig zal zijn voor de melaatsen. En zijn we niet met ons allen een beetje geestelijke melaatsen, op ontmoeting met de verrezen Christus ?
De melaatsen houden zich op afstand van het dorp waar Jezus naartoe gaat, maar waar zijzelf niet mogen komen (Lev 13,46), en zij interpelleren Jezus. Ze buigen wel niet tot op de grond, maar ze begroeten Jezus als ‘meester’. Ze geven hem de eretitel “épistata” die betekent : “Meester, Baas, Chef”, degene die de macht heeft, eerder dan de kennis. Ze doen beroep op Jezus als op een machtig goddelijk personage. Zij richten hem een bede, zonder formeel om genezing of om een aalmoes te vragen.
Jezus raakt hen niet aan, hij maakt geen genezend gebaar, maar hij stuurt ze naar de priesters, die volgens het voorschrift van de Leviticus hun genezing moeten vaststellen (14,2 v.). Ze worden niet onmiddellijk genezen, maar ze geloven in het woord van Jezus, ze zetten zich op weg, en worden onderweg genezen. Jezus test hun geloof uit, door hen weg te sturen vòòr hen te genezen. De tien mannen tonen inderdaad hun vertrouwen door Jezus’ instructies op te volgen. Hun geloof contrasteert met dat van de Syrische generaal Naäman (cf. Lc 4,27), die aanvankelijk geweigerd heeft te doen wat de profeet Elisa hem opgelegd had (2 Kon 5,10-12). Hun genezing getuigt van de kracht van Jezus’ woord, waardoor het Koninkrijk van God onze wereld binnenbreekt. Jezus zal naderhand tot de Farizeeën mogen zeggen : “zie, het koninkrijk van God is onder u” (Lc 17,21).
Het verhaal neemt echter een nieuwe wending. Een van de genezen melaatsen komt op zijn stappen terug. Genezen, kan hij nu Jezus benaderen. Hij komt naar Jezus terug om God te verheerlijken, nog vòòr zich aan de priesters te tonen. Hij werpt zich voor Jezus’ voeten met zijn gezicht tegen de grond in een gebaar van aanbidding (v.16 : epesen epi prosôpon). In het Nieuwe Testament geldt dit gebaar alleen voor God (Mt 26,39 ; 1 Kor 14,25 ; Op 7,11; 11,16). Verrassing : die man is een Samaritaan ! De houding van deze ‘vreemdeling’ (v.18) contrasteert met het gebrek aan dankbaarheid van de negen anderen die ook genezen werden. Zoals reeds bij zijn prediking te Nazareth (Lc 4,24-27), en in zijn parabel van de barmhartige Samaritaan (Lc 10,30 v.), gaat Jezus de opvatting tegen dat God zich alleen maar te kennen zou geven in het Joodse cultische stelsel. Het is uiteindelijk bij Jezus dat men God ontmoet en eer kan geven …
Het verhaal bereikt echter zijn hoogtepunt met een uitspraak over het geloof (v.19). Het heil is veel meer dan een lichamelijke genezing. De genezing leidt maar tot de totale redding van de mens, als deze in zijn dankzegging het vrije initiatief erkent dat God voor hem genomen heeft. Als het geloof niet gepaard gaat met dankzegging, blijft het eendimensionaal, en is het nog niet tot de volheid gekomen. Het blijft nog hangen aan het wonder en stijgt niet tot gratuïteit van het heil. De dankzegging zet een echte relatie in met Jezus. Zij is het volle geloof. Onze Eucharistie is dankzegging, “eucharistia”, met Jezus danken wij er de Vader voor alles wat Hij voor ons doet. Voor alles wat Hij doet voor ieder van ons, en nog zal doen !
Br. Mark uit de trappisten abdij van Orval.