Vervolg : homilie Lucas 23, 35 – 43

Het gebruik om het motief van de veroordeling aan te plakken wordt overigens in Latijnse bronnen vermeld. Het opschrift hier geeft aan dat Jezus wordt terechtgesteld als pretendent-koning van Israël.Lucas geeft echter dit opschrift weer zonder te vermelden dat het gaat om het motief van Jezus’ veroordeling (cf. Mt 27,37). Zo fungeert het opschrift “Dit is de koning van de Joden” als een investituur die de investituur bijtreedt die de Zoon ontving van de Vader bij zijn doopsel (Lc 3,22), en die nogmaals afgekondigd werd bij de Gedaanteverandering (Lc 9,35).

Net zoals alles wat belangrijk is, moet die koninklijke investituur volgens de Mozaïsche wet erkend worden door twee getuigen. Bij de Gedaanteverandering treden de twee hoofdpersonen van het Oude Testament op als getuigen : Mozes en Elia (Lc 9,28-36). De twee getuigen van de intronisatie op Golgotha zijn echter slechts ordinaire bandieten. Ridicule investituur van iemand die koning wordt door neer te dalen tot de uiterste vernedering. Het is nochtans op die manier dat Christus zijn koningschap van liefde en barmhartigheid kan uitoefenen over alle mensen, met inbegrip over zijn vijanden. Door de kleinste van allen te worden, kan hij iedereen vergeving bieden. Lucas is doorheen het ganse hele passieverhaal zeer gevoelig aan dit idee.

Hier bereikt het evenwel zijn climax. Door deze vergeving draagt Jezus zich voor als de nieuwe Adam, die de mensheid het paradijs doet terugvinden dat de eerste Adam verloren heeft (cf. Lc 3,38). Het is echter nodig dat deze nieuwe mensheid Gods vergeving aanvaardt, en zich niet trots op zichzelf terug plooit. Paradoxaal genoeg is het te midden van spot dat Jezus die nieuwe mensheid inwijdt, door de goede moordenaar aan te bieden er deel van te maken. Aan het kruis neemt Jezus’ Rijk zijn aanvang.Het is er een van bekeerlingen.

Dat spotten met Jezus verwezenlijkt de Psalm : “Allen die mij zien, bespotten mij” (Ps 22,8). De oversten (v.35), de soldaten (v.37) en één van de misdadigers (v.39), dagen Jezus uit : “Als je de koning van de Joden bent, red dan jezelf !”. Zij sommeren Jezus te bewijzen dat hij Messias is door zichzelf te redden. Ze komen terug met de bekoringen van de duivel in de woestijn : ”Als je de Zoon van God bent, toon dat door een wonder !” (Lc 4,3-9). Was Jezus bezweken aan die bekoring, dan zou hij het goddelijke heilsplan dat zich voltrekt door het lijden van de Mensenzoon ten gronde gericht hebben (cf. Lc 9,22). Zoals eerder in de woestijn, weigert Jezus ook hier zijn macht te gebruiken tot zijn eigen voordeel : hij houdt de verleiders af door zijn stilzwijgen.

Een van de misdadigers herneemt op zijn beurt hetzelfde refrein. Maar aan het “red jezelf”, voegt hij toe “en ons met je !”. En daarmee is er een probleem. Kan Jezus weigeren anderen te redden ? Hij kan maar aantonen dat hij de Christus is door het uitoefenen van zijn vermogen om te redden. De andere misdadiger heeft een gans andere houding. Hij erkent niet alleen zijn schuld, maar hij schaart zich bij de “getuigen” van Jezus’ onschuld (v.41).

Hij belijdt dat Jezus de Messias is, in de hoop te worden gered, wanneer de Messias in zijn koninkrijk zal komen bij het einde der tijden (v.42). Jezus gaat in op dat gebed, maar preciseert dat juist zijn dood het Messiaanse heil zal inhuldigen : “vandaag nog zul je met Mij zijn in het paradijs” (v.43). Met Christus zijn is fundamenteel, want volgens Sint Ambrosius, “waar Christus is, daar is het Koninkrijk”.

“Je zult met mij zijn” is ook de meest geruststellende belofte die God ons gemaakt heeft. “Er zijn met” is een constante in Gods trouw. Hij is Immanuel,”God met ons” ! Hij belooft aan de goede misdadiger “je zal met mij zijn”, zoals hij bij een nachtelijke verschijning aan Paulus verklaart : “Wees niet bang … Ik ben met je” (Hand 18,10). Hoe dan ook, deze passage waarin de opstanding van Jezus reeds doorzichtig is, geeft aan de Messias de bevoegdheden die aan God voorbehouden zijn : hij is het die, net zoals de Vader, beschikt over het Koninkrijk.

Tegelijkertijd zien we hoe Lucas hier afstand neemt van de oude joodse voorstellingswijze, volgens dewelke Jezus bij zijn dood “neergedaald is in de hel=onderwereld=wachtplaats van de doden”, waar hij drie dagen verblijft om te bewijzen dat hij echt gestorven is, voordat hij op de derde dag verrijst. Lucas doet ons hier denken aan voorstellingswijze van Johannes, waarbij de dood en de verheerlijking van Jezus een geheel vormen (Jo 3,14v.) : door zijn dood, komt Jezus in zijn koninkrijk. De dood vloeit over in de verrijzenis. Jezus heeft op die manier zijn zending voltooid : hij heeft de mens gered, niet door hem te vrijwaren van de aardse dood, maar door van deze dood de overgang te maken naar het ware leven en het echte geluk.

 

Br. Mark uit de trappisten abdij van Orval.