Vervolg : homilie Mattheüs 11, 2 – 11

Als eerste reactie laat Jezus antwoorden dat Johannes maar hoeft te oordelen op de feiten. Zo kan hij eenvoudigweg vaststellen dat de werken van Jezus beantwoorden aan wat de profeet Jesaja over de Messias gezegd heeft : de doden verrijzen (Jes 26,19), de doven horen (Jes 29,18), en de blinden, de doven, en de kreupelen worden genezen (Jes 35,5-6). Het hoogtepunt is echter dat de Goede Boodschap verkondigd wordt aan de armen, dat zij de bevoorrechten zijn van deze boodschap (Jes 61,1).

Jezus aarzelt echter niet een verwittiging te koppelen aan deze vaststelling : gelukkig is hij die in deze feiten de Messias zal erkennen, en “niet zal vallen” in een ontkenning die God zou afstraffen (cf. v.6). In de context gaat deze waarschuwing natuurlijk naar Johannes en, in hem, naar zijn leerlingen die zich tegen de christenen zouden afzetten. Waaraan zouden Johannes en zijn leerlingen aanstoot kunnen nemen ? Niet aan het feit dat Jezus aanspraak zou maken op een Messiaanse waardigheid. De vraag die hij aan Jezus doet stellen (v.3) veronderstelt dat hij bereid is om deze te aanvaarden. De moeilijkheid ligt in het feit dat Jezus zijn zending op een gans andere wijze ziet dan Johannes had gedacht. In plaats van een “Sterke figuur” te zijn die tegen de zondaars de machtswoede ontketent van een wraaknemende God, openbaart Jezus de barmhartige tederheid van God voor de armen en voor alle mensen die lijden.
Een radicale omkering ! Zal Johannes er zich naar kunnen schikken dat de openbaring van de liefde geschiedt in ootmoed en zwakheid ? Verderop zullen we zien hoe Petrus, te Caesarea Philippi, onmiddellijk na Jezus’ soevereine waardigheid te hebben erkend, zich schrap zal zetten bij de aankondiging van Jezus’ zwakheid en lijden (Mt 16,21-23). Jezus blijft echter niet staan bij deze waarschuwing. Hij richt zich tot de menigte om zijn relatie met Johannes klaar te stellen, en duidelijk zijn zending te bepalen tegenover deze van Johannes.
En vooreerst, wie is Johannes ? Door naar hem te gaan, zegt Jezus, zijn jullie niet gaan zien naar een onstandvastig rietje aan de Jordaanoever dat buigt naar alle wind. Jullie zijn ook geen verfijnde mondaine figuur gaan zoeken. Jullie dachten een profeet te vinden, en dat was terecht. Jullie zijn zelfs gaan zien naar iemand die meer is dan een profeet. De profetie over de laatste man die “door God gezonden” wordt (Mal 3,1) slaat immers op Johannes, die deze zending combineert met deze van de Engel die de weg opent naar het Beloofde Land (Ex 23,20). Daarenboven identificeert Malachias die zendeling met Elia die zal terugkomen (Mal 3,23-24). Jezus zelf zal verder dat idee terug naar voren brengen (cf. v.14).

Hoe moeten we dan met dat alles Johannes situeren ? In de menselijke geschiedenis is er geen grotere persoon opgestaan dan Johannes. Maar de kleinste van de christenen stijgt boven hem uit voor zover hij deelgenoot is van een Koninkrijk dat de menselijk criteria eronderuit haalt door de geringen naar voren te schuiven (cf. v.15). Hetgeen Malachias voorspeld heeft over de komst van Yahweh wordt aldus door de christenen overgedragen op Jezus’ komst op aarde. In Johannes de voorloper herkennen, waar Malachias het over heeft, komt erop neer in Jezus de Heer te zien bekleed met de heerlijkheid en de macht van God zelf. En juist dat is belangrijk voor de christenen. Mattheüs heeft Jezus’ Messiaanse zending bepaald als de openbaring van de barmhartige liefde van de Vader (v.2-6). Hij heeft intussen nagelaten ons de profetische zending van Johannes nader te bepalen : hij blijft niet stilstaan bij Johannes, omdat hij verder ziet. Vooreerst stelt hij alle wereldse grootheid tegenover de grootheid van het komende Koninkrijk (v.11). Vervolgens, en vooral, toont hij aan hoe de rol van de Voorloper de goddelijke waardigheid in het licht stelt van de Heer die hij voorafgaat.

De functie van Johannes, en van de heiligen in het algemeen, bestaat er niet in de aandacht naar zich toe te trekken, maar wel ons te leiden naar de Heer wiens getuigen zij voor ons zijn. Tot slot van rekening wordt er in deze confrontatie tussen Johannes en Jezus de bladzijde gedraaid van het Oude naar het Nieuwe Verbond. De opvatting van een God die als een absolute heerser en wreker zich op oneindige afstand houdt van de mensheid, maakt plaats voor een God die uit liefde ons mensenleven komt delen, en die, in plaats van zijn gramschap te ontketenen tegen wie zijn Wet niet onderhouden, ons naar Hem terugbrengt, en onze zonden wegneemt, door ons zijn leven te geven. Zo men nadien in het Nieuwe Testament nog traditionele oudtestamentische uitspraken terugvindt, dan zullen die altijd moeten herijkt worden aan de gans nieuwe context die baadt in het licht van de Liefde die God is.

Br. Mark uit de trappisten abdij van Orval.