Jezus antwoordt ons daarop met een ultiem wonderteken dat, moet aantonen dat de zin van zijn zending, spijts alle schijn, erin bestaat het leven te brengen overheen de dood.
Dat teken van overwinning van de dood bezegelt echter terzelfder tijd de definitieve mislukking van zijn zending. De opwekking van Lazarus wekt inderdaad de vijandschap op van de joodse gezagsdragers die, verenigd in het sanhedrin, Jezus ter dood veroordelen (v.53). Deze onafwendbare dood is echter geen absurde of tragische dood. Jezus die optrekt naar het kruis is immers zelf ‘verrijzenis en leven’ (v.25) en zijn dood is het uur van zijn verheerlijking (v.4). De doortocht van de nacht van de dood is maar mogelijk doorheen de doortocht van de nacht van het geloof. De strategie van het geloof loopt als een rode draad door het johannesevangelie. De opwekking van Lazarus ontsnapt niet aan aan deze regel. Jezus kondigt vooraf aan dat het komende wonder bestemd is om het geloof van zijn leerlingen op te wekken (v.15). De dialoog tussen Jezus en Martha heeft het geloof als thema. Centraal staat er de bevestiging van Jezus : “Ik ben de Verrijzenis en het Leven. Wie in mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven. Wie leeft en in mij gelooft, zal niet sterven voor eeuwig. Gelooft gij dat ?” (v.25-26).
De formule “Ik ben” getuigt dat Jezus hier spreekt als hij die absoluut God vertegenwoordigt. Hij geeft verrijzenis en leven aan wie hem als dusdanig erkent. In feite wordt die volheid van leven niet geschonken aan wie gelooft dat er, na de dood, Verrijzenis komt, maar ze een gave is die hier ontvangen wordt, nu reeds, in het geloof.
Gans het evangelie door verklaart Jezus dat hij het leven is (1,4 ; 3,15.16.36 ; 4,14.36 ; 5,24,26,39,40 ; 6,27.33.35.48.51.53.63.68 ; 8,12 ; 10.10.28). Hier, de enige keer in het evangelie, verklaart Jezus dat hij de Verrijzenis is. Het debat met Martha, omwille van de dood van Lazarus, is een debat over de verrijzenis.
Als Jezus aan Martha zegt: “uw broer zal verrijzen” (v.23), dan begrijpt ze dat woord maar in de zin van de joodse opvatting over de verrijzenis op het einde van de wereld. Jezus stelt haar geloof bij : “Wie in mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven ; wie leeft en in mij gelooft, zal niet sterven voor eeuwig” (v.23). Het leven, dat Jezus ons schenkt door het geloof, begint nu. Nu reeds bezitten we het Leven (Jo 3,36 ; 5,24 ; 6,47). Paulus zal zeggen dat we reeds verrezen zijn door het doopsel (Kol 2,1-4). Zo dus, als we sterven, gaan we over van ons aardse leven naar ons verrezen leven. Anders gezegd, bij onze dood zullen we niet geparkeerd worden in een soort “walhalla” in afwachting te verrijzen bij het einde van de wereld, maar we zullen ons verrezen leven beginnen. Het geloof van Martha moet tot daar gaan. Martha en Maria hadden Jezus verwittigd dat haar broer Lazarus ziek was.Jezus talmt echter om het risico te nemen naar Judea te gaan, en hij komt ter plaats als Lazarus reeds vier dagen begraven is. Ook verwijt Maria zachtjes Jezus zijn gebrek aan spoed (v.32). Jezus sluit zich echter aan bij haar tranen en bij die haar vergezellen. Hij leidt hen allen naar het graf om er de getuigen te zijn van het wonderteken dat hij zal verrichten. Jezus is steeds bekommerd om het geloof op te wekken, dat van Martha (v.40), dat van de menigte (42). Het einde van het verhaal vermeldt dat Jezus zijn doel heeft bereikt : “Veel van deze Joden … geloofden in hem” (v.45).
Over welk geloof is er hier spraak ? Het verhaal van dit wonder heeft tot doel de lezers te laten komen, van een elementaire opvatting van het geloof, tot het volle begrip ervan. Hij wil hen laten begrijpen wat in wezenheid het leven en de dood zijn, en hoe het leven zich openbaart door de dood te overstijgen. Zo biedt dit verhaal ons een christologische herkadering van het verrijzenisgeloof.
De verrijzenis vindt niet plaats op het einde der tijden, maar in de historische persoon van Jezus. De verrijzenis der doden moet gesitueerd en gedacht worden in strikte relatie met hem die zegt : “Ik ben de Verrijzenis en het Leven”. Hij is het leven, en hij geeft het ons in het vandaag van het geloof. Jezus geeft het leven door aanvaarden het zijne te verliezen. Het is zijn dood die ons het leven geeft. De verrijzenis is geplaatst onder de schaduw van het kruis. De notie van “leven” en “dood” krijgen aldus een nieuwe betekenis.
De “dood” is niet het einde van het menselijk leven : de ware dood bestaat erin van God gescheiden te zijn. Het “leven” is de gratuite gave van een nieuwe relatie met God. De mens die leeft in deze relatie wordt niet veroordeeld : hij is van de dood overgegaan naar het leven. Wie gelooft heeft niets te vrezen van de onvermijdelijke dood. Hij kan er niet door worden aangetast of vernietigd. Niets vermag de relatie te compromitteren die hij gratis van God gekregen heeft : “het eeuwig leven” nu reeds begonnen.
Br. Mark uit de trappisten abdij van Orval.