Vervolg: homilie Het Passieverhaal van Matteüs 26,14 – 27,66

Het “ik” van Jezus staat ook in relief (26,31.32.38.40). Jozef van Arimathea is niet meer, zoals bij Marcus, “hij die het Rijk Gods verwacht” (Mc 15,43), maar “de leerling van Jezus” (Mt 27,57). Het Rijk Gods is immers in Jezus tegenwoordig gekomen. Jezus handelt, zoals men handelt in het Rijk Gods. Het is immers karakteristiek in Mattheüs passieverhaal : Jezus doet er zelf hetgeen wat hij, in de Bergrede aan zijn leerlingen vraagt te doen. Hij die zegt dat zijn leerlingen de wil van de Vader moeten volbrengen (7,21) en bidden opdat zijn wil zou geschieden op aarde zoals in de hemel (6,10), voegt zichzelf in zijn doodstrijd naar de wil van zijn Vader : ”dat uw wil geschiede” (26,42). Hij die alle geweld verbiedt (5,38-42), handelt consequent wanneer een leerling het oor afslaat van een knecht van de hogepriester (26,52).

Hij die gelukkig verklaart wie vervolging lijden voor de rechtvaardigheid, zal door de vrouw van Pilatus rechtvaardig verklaard worden : “Terwijl hij daar op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem zeggen : ”Vergrijp u niet aan deze rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veel om hem geleden” (27,19). In Mattheüs’ passieverhaal komt ook Jezus’ macht sterk aan het licht. Toch worden de horror en het schandaal van Jezus’ lijden er niet geëvacueerd. Maar vanuit het principe dat de passie de Schriften vervult, stelt Mattheüs Jezus voor als hij die meester is over de toestand. Hij is er de meester van zijn lotsbestemming. Hij kent die op voorhand, en hij aanvaardt die vrijwillig.

Van bij het begin, kondigt hij aan dat hij zal worden overgeleverd (26,2), “dat zijn tijd aangebroken is” (26,18), dat Judas de verrader is (26,25). In de Olijfhof is hij niet meer ter aarde neergeslagen, maar in houding van aanbidding (26,29). Hij beveelt de verrader zijn werk te doen (26,39). En moest hij het willen, de Vader zou hem twaalf legioenen engelen zenden (26,50). Zo kondigt hij ook de hogepriester aan dat hij zijn Rijk begint met de kracht zelf van God (26,54). Bij Jezus’ dood vermenigvuldigen zich dan ook de wonderen : aardbeving, rotsen die splijten, lichamen van heiligen die verrijzen en verschijnen (27,51-53). Die feiten verbazen ons. Zij moeten echter niet als dusdanig gerefereerd worden aan historische feiten, maar in de beeldende stijl, eigen aan de apocalyptische literatuur (cf. Ez 36,12-13 ; Dn 12,2) die Gods tussenkomst uitdrukken. Deze geeft aan Jezus’ dood een kosmische en eschatologische dimensie. Het rijk van de dood is omvergeworpen, zodat de dood zelfs niet meer bij machte is de doden in hun graf te houden. Jezus’ dood slaat de honderdman en zijn soldaten, zij, de vertegenwoordigers van het Romeinse keizerrijk, met hevige schrik, en zij zeggen : “Ja, waarachtig, hij was Gods Zoon !” (27,54). We vinden dezelfde formule terug in de mond van de apostelen wanneer Jezus over het water tot hen komt (14,33), en bij de belijdenis van Petrus (16,16) of in de verklaring van Jezus voor het Sanhedrin (26,63-64). Door te belijden dat Jezus de Zoon is van God, beginnen de Romeinse soldaten de christelijke prediking in het keizerrijk …

De dood van Jezus betekent de komst van het laatste tijdperk van het heil, beloofd in het Oude Testament. Wij zij voortaan in de laatste tijden, en Mattheüs zal zijn evangelie kunnen besluiten met de overwinningsuitroep van Jezus : “alle macht is mij gegeven” (28,18). Het passieverhaal van Mattheüs is de glorierijke passie van de Zoon van God.

Voor Mattheüs worden de gebeurtenissen verstaanbaar door het geloof in de Zoon van God. Hij bestemt zijn evangelie aan de gemeenschap van de gelovigen, zijn gemeenschap, die reeds weet dat Jezus de Zoon is van God, want in de loop van zijn evangelie wordt Jezus voorgesteld als hij die de bestemming van Israël vervult. Aldus beëindigt Mattheüs’ passieverhaal de geschiedenis van Israël. Door de Zoon verworpen te hebben, ziet Israël zich uitgesloten van het Rijk Gods, dat nu wordt gegeven aan een natie die het vrucht zal laten dragen (Mt 21,43). Deze toegang van de heidenen tot het Koninkrijk wordt reeds geschetst in het passieverhaal, met de vrouw van Pilatus en de geloofsbelijdenis van de honderdman en de romeinse soldaten. In het licht van de Verrijzenis hebben de evangelisten in Jezus’ dood zelf de acte gezien die de wereld omvormt en openstelt voor de inval van Gods glorie. Zij wachten niet op de Verrijzenis om te verklaren dat de nieuwe tijd is aangebroken. Het is bij de dood van Jezus dat zij er het begin van markeren.

Mattheüs drukt dit uit door de kosmische eschatologische fenomenen ervan te beschrijven. Uit deze geloofsvisie vloeit de christelijke levensopvatting voort die we vinden in al de bladzijden van het Nieuwe Testament. Sterk door de hoop op het hemels geluk, vlucht de christen de soms pijnlijke realiteit van de tegenwoordige wereld niet. Hij verwacht ook niet passief een goddelijke tussenkomst die hem als bij toverslag zou verlossen van zijn huidige conditie. De christen legt er zich op toe, dag na dag, in de gewone en soms verbijsterende werkelijkheid van zijn leven, de verborgen maar decisieve tussenkomst van God te vervoegen.

Broeder Marc uit de Abdij van Orval