De primitieve Kerk schetste aanvankelijk een beweging in dezelfde richting om de nieuwe bekeerlingen te leren hun eigendom in het licht van het Koninkrijk te plaatsen (Hand 2,44 ; 4,32). Nadien zal ze, door haar catechese, de gelovigen helpen hun eigendom in vrijheid en liefde te beheren : deel hebben in het Koninkrijk is ook inkomen en vermogen ten dienste stellen.
De Joodse wet voorzag niettemin een verdeling tussen de erfgenamen (cf. Dt 21,15-17). In de gelijkenis van de verloren zoon, zien we de vader die zijn bezittingen verdeelt (Lc 15,12). Maar er is hier, in het evangelie van vandaag, een geval waarin de oudere broer weigert te delen in het kader van de wet. Vandaar dat er beroep gedaan wordt op een rabbijn om het geschil bij te leggen. De klager spreekt Jezus aan als “meester” (v.13). Maar hij vergist zich van adres : Jezus is geen rabbi zoals de anderen, die het regelen van juridische zaken als taak zou hebben. Het is zijn opdracht het Goede Nieuws van het Koninkrijk te verkondigen, en op te roepen tot bekering. Hij gaat dus naar de wortel van het geschil tussen de broers, die de hebzucht is (v.13-15).
Jezus zet dan ook de rol die van hem verwacht wordt van zich af, en hij richt zich tot de menigte met de parabel van de dwaze rijke. Het gaat om een landeigenaar die besluit zijn schuren uit te breiden om er een overvloedige oogst in op te slaan, zodat hij dan vele jaren rustig van het leven kan genieten. Volledig opgeslorpt door deze kortzichtigheid die zich beperkt tot zijn aardse leven, houdt die man geen rekening met de mogelijkheid van zijn dood. Daarin is hij dwaas, omdat God, de meester van het leven, dezelfde nacht nog zijn leven zal terugvragen. Het ontbrak deze man een beetje verstand om zich een duurzaam geluk te verzekeren. Als toepassing waarschuwt deze parabel dat het “zo vergaat voor iemand die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God” (v. 21). Het punt van de gelijkenis slaat op het feit dat de berekeningen van de rijke volkomen verkeerd uitvallen. Hij denkt dat hij zijn leven in eigen hand heeft, en hij bouwt zijn hoop op zijn rijkdom. Maar het is zoals Jezus het zegt : “Ook al heeft een mens nog zo veel, zijn leven bezit hij niet” (v.15).
De parabel helpt ons deze waarheid te begrijpen : de mens die op zijn rijkdom rekent om zijn geluk te garanderen, is niet verstandig bezig. Hij denkt en handelt als een heiden, zoals Jezus naderhand zal zeggen (cf. Lc 12,30).
Betekent dit dat we in een onwerkelijke wereld moeten leven, en verwachten dat alles ons uit de hemel zal vallen ? Dan zou men vergeten dat God niets doet in onze plaats. Als God Liefde is, dan wil Hij dat wij vrije wezens zouden zijn, in staat om vrij zijn liefde te beantwoorden. Vrij, dus verantwoordelijk voor wat we doen. En wat willen we doen met ons leven ? Zijn we “zoals iemand die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God” (v.21) ? De kunst is het, om in de wereld te zijn zonder van de wereld te zijn (cf. Jo 17,15-18).
Rijkdom is niet slecht in zichzelf ; hij kan zelfs worden gebruikt om een schat in de hemel te verwerven, op voorwaarde dat we hem ten dienste stellen van onze naaste, zoals Jezus het nog zal herhalen (v.33-34). Rijkdom is echter gevaarlijk, omdat de mens er zich aan kan hechten, en rijkdom te zoeken voor zichzelf, zoals de Farizeeën (Lc 16,14), of zoals onze rijke dwaas, of nog, zoals in een andere parabel, de rijke man die niet deelde met de arme Lazarus, en die de situatie zich heeft zien omkeren (Lc 16,25). In ieder geval moet de rijkdom bij de christen niet de eerste plaats innemen, zoals Jezus het zal herhalen : “Jullie Vader weet dat je dat nodig hebt. Zoek zijn koninkrijk, dan krijg je al de rest erbij” (v.12,30-31).
Broeder Marc uit de Trappistenabdij van Orval.