Vervolg homilie zondag 7 augustus 2016
Jezus begint met alle leerlingen uit te nodigen om in werkkleding te blijven, als hij, na de Hemelvaart, vertrokken zal zijn. De afwachtende houding om te kunnen opendoen als de Heer aanklopt (v.36), bestaat er voor de leerlingen
in, onverlet hun werk te doen. De meester, die naar een huwelijksfeest is, kan immers terugkomen op elk moment van de nacht (v.36-38). Tot tweemaal toe prijst Jezus de knechten gelukkig, die de meester waakzaam zal vinden. Zij zullen zijn tafel te delen. Dat is een verwijzing naar de eschatologische maaltijd, die God voorzien heeft voor zijn volk (Jes 25,6-8). Jezus zal dit beeld nog hernemen (Lc 13,29), en het verduidelijken in de aankondiging dat de zijnen zullen eten en drinken aan zijn tafel in zijn koninkrijk (Lc 22,30).
Deze uitspraak ontleent haar kracht aan de verklaring dat de meester zelf de tafeldienst zal verzekeren : te midden van de zijnen is het Jezus zelf die bedient (Lc 22,27). Op hun beurt, betrekken zijn leerlingen geen machtspositie, zij staan tot dienst. Paus Franciscus blijft het nog steeds herhalen. Het thema van de waakzaamheid wordt nog versterkt door een tweede parabel. Een gezinshoofd weet nooit hoe laat er zou kunnen worden ingebroken. Het is niet mogelijk precies op het goede ogenblik wakker te zijn ! We moeten dus voortdurend op onze hoede zijn : de uiteindelijke komst van de Mensenzoon heeft een totaal onvoorspelbaar karakter (cf. Lc 17, 23-36). Petrus komt dan met de vraag om de toepassing van de parabel te verduidelijken.
Voor wie is die parabel ? Voor allen – met inbegrip van de menigte – of alleen voor de leerlingen (v.41) ? Lucas noteert hier dat de vraag zich richt tot de ‘Heer’ – dat is de titel van de verrezen Jezus -, en dat het ‘de Heer’ is, de meester van de Kerk, die antwoordt met een derde parabel, die expliciet de situatie schetst na Pasen : de werkwoorden zijn er in de toekomstige tijd, met name als er spraak is van de aanstelling van de beheerder.
Jezus herhaalt dat de knecht gelukkig is, als zijn Heer hem bij zijn terugkeer op zijn post aan het werk zal vinden (cf. v. 36-38), en het gaat hier om een dienaar die verantwoordelijk is om voedsel te verstrekken aan de andere personeelsleden (v.42-44). Naar behoren deze taak volbrengen is trouw zijn en betrouwbaar, in het bewustzijn dat het eeuwige leven in de dagelijkse taken uitgespeeld wordt. Als beloning, zal deze dienaar een grotere taak worden gegeven, het beheer van alle eigendommen van zijn meester. Een in het negatief geschetst tafereel biedt verduidelijking (v.45-46). Als de meester niet tijdig terugkomt, zou de beheerder een machtspositie kunnen aannemen met al de misbruiken vandien. Men kan hier denken aan al het machtsmisbruik waaronder de Kerk geleden heeft sinds de Romeinse keizers in de vierde eeuw het christendom tot staatsgodsdienst verklaarden en het met machtsstructuren georganiseerd hebben …
De parabel is duidelijk : bij zijn onverwachte terugkomst zal de meester deze wanordelijke beheerder breken, en hem buiten de gemeenschap onder de ongelovigen plaatsen. Er wordt nochtans onderscheid gemaakt tussen het geval van opzettelijke verwaarlozing bij de beheerder (v.47), en dat van onopzettelijke nalatigheid, dat van onbekwaamheid getuigt (v.48a). De vraag van Petrus heeft Jezus dus ertoe geleid om iets te preciseren : zo alle gelovigen bij de waakzaamheid betrokken zijn, dan wordt er een striktere houding vereist van hen die een pastorale verantwoordelijkheid dragen voor de andere leden van de gemeenschap.
Christus verwacht veel van de leiders van de gemeenschap, zoals hij het aangeeft door het populaire spreekwoord aan te halen : “Van iemand aan wie veel gegeven is, zal ook veel gevraagd worden ; als iemand veel is toevertrouwd, zal men des te meer van hem eisen” (v.48b).
Broeder Marc uit de Trappistenabdij van Orval.