Het is opvallend dat zijn leerlingen Hem daarbij niet volgen. Zij verklaren zich bereid met Hem naar Jeruzalem op te trekken om te sterven (Joh. 11, 16), maar zich spontaan met Hem in de eenzaamheid terugtrekken, daar zwichten zij zich voor. En dan nog : in het uiterste gevaar nodigt hij vruchteloos tot driemaal toe zijn stafmedewerkers uit om met hem te waken en te bidden : hij vindt ze steeds slapend terug (Mc 14, 33-41). Vandaag horen we hoe Jezus zijn apostelen expliciet moet uitnodigen tot een verblijf in de eenzaamheid en dan nog met de goede reden dat ze overwerkt zijn en rust nodig hebben. Hij moet die dagen eenzaamheid voorstellen als een vakantieuitstapje !
Hoe komt het toch dat ze voor de eenzaamheid als het ware nog meer schrik hebben dan voor de dood ? In de eenzaamheid moeten wij een geducht personage ontmoeten : onszelf. Zolang we onszelf niet echt aanvaard hebben, boezemt de eenzaamheid ons geweldig veel schrik in. Ons leven is dikwijls een en al vlucht voor onszelf. Wij leven buiten onszelf, hollen van het een naar het ander en vullen krampachtig alle gaatjes van ons bestaan op met pietluttigheden om maar niet met onszelf geconfronteerd te worden. Onszelf aanvaarden kunnen maar als we ook enigszins Hem aanvaarden die onze Schepper is. Ons openstellen voor God is meteen aanvaarden dat wij aanvaardbaar zijn, dat wij aanvaard zijn door Hem die de Aanvaarding zelf is. In die confrontatie komen we tot ons diepste zelf, tot de basis van onze persoonlijkheid. En dat boezemt angst in : wij worden er verantwoordelijk voor onszelf en voor Hem die ons bestaan aanvaard heeft.
Dit doelbewust naar de eenzaamheid trekken heeft niets te maken met vlucht voor de werkelijkheid. Jezus toont ons dit ten volle. Als de mensen samentroepen op de plaats waar Hij eenzaamheid denkt te vinden, dan draait hij hen niet de rug toe om elders een rustig plekje te vinden, maar Hij aanvaardt hun tegenwoordigheid zo goedsmoeds dat Hij ze uitvoerig onderricht. Marcus noteert dat Jezus medelijden voelde met hen. Over dat medelijden heeft Jezus in zijn parabels gesproken bij de barmhartige vader van de verloren zoon (Luc. 15, 20), bij de barmhartige Samaritaan (Luc 10, 33), of bij de heer die aan zijn knecht een miljoenenschuld kwijtschelde. (Mat. 18, 33).
Hij had medelijden met hen omdat ze als schapen waren zonder herder. Dat gevoel is een typische vrucht van het gebed in de eenzaamheid. Als je alleen bent met God mag je Hem ervaren als een Goede Herder en in die geborgenheid weet je dat je telt voor Hem en dat Hij met je begaan is. Hij is je houvast, de rots op wie je kan vertrouwen. De innerlijke rust die Hij je brengt laat je toe aan te voelen wat het betekent voor de rusteloos zoekende schapen die deze geborgenheid niet kennen.
Met in het hart “de gezindheid die in Christus Jezus was” (Fil. 2, 5), wil je er dan zelf iets aan doen opdat ook zij “rust vinden voor hun ziel” (Mat. 11, 29). En dan weet je maar al te goed dat je hen uit jezelf die rust niet kan brengen, maar dat je maar kan doorgeven wat je zelf ontvangen hebt in de stilte die de persoonlijke ontmoeting met de Heer omhult.
Lezing: Marcus 6, 34 – 44
In die tijd voegden de apostelen zich bij Jezus en brachten Hem verslag uit over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden. Daarop sprak Hij tot hen: “Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit.” Want wegens de talrijke gaande en komende mensen hadden zij zelfs geen tijd om te eten. Zij vertrokken dus in de boot naar een eenzame plaats om alleen te zijn. Maar velen zagen hen gaan en begrepen waar Hij heenging; uit al de steden kwamen mensen te voet daarheen en ze waren er nog eerder dan zij. Toen Jezus aan land ging zag Hij dan ook een grote menigte. Hij gevoelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder; en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.